Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Requiem: Hoofdstuk 6

6


Inspecteur Norino Vastai las voor de zoveelste maal het briefje door dat hem via postzending was toegezonden. Niettegenstaande de moeite die zijn collega’s hadden gedaan om de afzender van het bericht op te sporen, hadden deze pogingen niets opgeleverd. Het was ook onmogelijk gebleken om de persoon in kwestie via de specifieke plaats op te sporen waarvan het bericht was verzonden.

De lasercodering van de zending gaf aan dat de brief was gepost in postbus 2509 Sanctuary. Maar zelf met de vele vaste camera’s in de straten of de mobiele spybots die sommige delen van de stad surveilleerden kon men de postbussen niet allemaal screenen. Misschien zou dit wel mogelijk geweest zijn, in de wetenschap dat men die brievenbus in het oog moest houden, als men een aantal camera’s vooraf had geprogrammeerd. Het bleek na onderzoek van de betreffende postbox dat die juist in een dode hoek van de vaste camera’s stond. Toeval of bedoeld?

Niet dat Norino Vastai in eerste instantie de tekst niet kon ‘lezen’ of dat hij niet wist wie die ronkende vreemde woorden ooit had geschreven. De databanken van voor de ‘Grote Oorlog’ waren gelukkig voor de mensheid bewaard gebleven en hadden hem al de naam van de oorspronkelijke schrijver van deze woorden onthuld. Die hadden prijsgegeven dat hij een uittreksel van het ‘Requiem’ van Mozart in de hand had. Helaas was de vertaling van deze tekst niet beschikbaar in de databanken van de veiligheidsdienst en het was een taal die hij niet machtig was. De geschiedenis van vóór de vernietiging van een deel van de wereld was een stukje relikwie en een stille getuige hoe de mens zijn eigen ondergang in de hand had gewerkt. Er waren boeken, muziekstukken, biografieën, foto’s van monumenten en bezienswaardigheden en veel andere dingen in deze databanken bewaard. Hij keek naar het zwierige handschrift en las het briefje nog eens door.

Dies irae, dies illa
Solvet seaeclum in favilla,
Test David cum Sybilla.

Quantus tremor et futurus.
Quando Judex est venturus
Cuncta stricte discurrus.

De dienst vingerafdrukken had niets bruikbaar kunnen ontdekken aan het papiertje. Het was van een gerecycleerd soort dat overal verkocht werd – echt papier was peperduur geworden - en het chemisch onderzoek naar de inkt of eventueel DNA op het papier had ook niets aan het licht gebracht. Geen zeldzame inktsoort die hen in een bepaalde richting of winkel kon sturen. Gewoon een vlekkeloos beschreven papiertje zonder sporen.

Nog een geluk bij een ongeluk dat een van zijn collega’s naast zijn diploma criminologie en nog een paar andere getuigschriften in zijn jeugdjaren nog was klassieke en teloorgegane talen had bestudeerd. Een dode taal als het Latijn werd niet meer opgenomen in de lesroosters van de Nieuwe Wereld. De voertaal was het Engels, zowel in het bedrijfsleven als voor de wetenschappelijke wereld, zelf de mensen in de medische sector die in het begin van de 21e eeuw nog gebruik maakten van vele Latijnse termen waren daarvan afgestapt. Maar nu was Norino blij beroep te kunnen doen op dat stukje kennis van die collega. Een vertaalbureau zou trouwens weer een extra post zijn op zijn maandelijkse onkostennota waar de directie nog maar eens op zou vitten en beknibbelen. Heden ten dage moest iedere cent verantwoord worden, tot in het extreme toe. Daarom las hij nu op een bijgevoegde digitale nota van zijn collega, de uitgetypte vertaling van dit anonieme vreemde bericht:

Dag van de gramschap, die dag der dagen
Welke de wereld in as zal leggen,
Zoals David en Sybilla getuigen

Welk een angst zal er zijn,
Als de Rechter zal komen,
Om alles rechtvaardig te oordelen.

Voor de volledigheid had zijn collega en vertaler eronder bijgeschreven: ‘Uittreksel en vertaling uit het “Requiem” van Mozart.

Normaal gezien zou men Norino Vastai nooit ‘dit’ bericht hebben doorgegeven. Maar onderaan de Latijnse tekst stond in zwierige letters een vraag. Een vraag die niet in het Latijn was gesteld. Het was geschreven in Norino’s landstaal. Die woorden die hij al zeker tien keer had gelezen deden de hoofdinspecteur bezorgd de wenkbrauwen fronzen.
Wie is de volgende na Suzy Chang?



……….



Hij zat in lotushouding naakt op een grijze koude betonnen grond. Onbeweeglijk als een paspop of een wassen beeld. De ogen gesloten. Enkel de verticale en horizontale bewegingen achter zijn gesloten oogleden getuigden dat het hier niet om een pop maar om een levend wezen ging en dat die persoon klaarblijkelijk in de fase van de remslaap verkeerde.

Beelden van bloed, gehuil en geschreeuw vulden zijn dromen. Een glimlach lag verstard om zijn lippen. Hij hoorde het smeken en het om vergiffenis bidden, het wenen van zijn slachtoffers in het besef van hun zonden. Zondaars die hij op de goede weg had gezet. Iemand die zijn fouten inzag en om vergiffenis smeekte, werd de gepaste genade verschaft. De genade van de dood. Het uitwissen van hun misdaden in het wassen van hun eigen bloed, dat was de enige manier om hen te reinigen van hun zonden.

Tussen zijn handen die ontspannen op zijn knieën rustten was duidelijk zijn erectie zichtbaar. Zo bleef hij zitten in zijn wereld van gruwel en dood. Zowat een half uur lang zonder enig uiterlijk teken van leven te geven, bleef hij in dezelfde positie zitten. Toen stond hij plots in één vloeiende beweging recht uit zijn zittende houding en opende tegelijkertijd de ogen.

Voor hem stond een klein verhoog, een soort van altaar waarop hij verschillende voorwerpen had tentoongesteld. Aan elke kant van deze voorwerpen bevonden zich vier kaarsen die in de schemerige ruimte rondom hem griezelige schaduwen wierpen op de ruwe muren. Zijn naakte gestalte werd in een veelvoud geprojecteerd op de wanden van die muren. Een luguber schaduwspel.

Hij streelde met eerbied over het altaar en de dingen die hij had verzameld. Fetisjen, bewijzen van zijn overwinningen, de verloren schapen, de geredde kudde. Hoelang was hij al niet bezig om de misleidden op het juiste pad te brengen. Hij nam voorzichtig een haarlok die hij in een doorzichtig plastiekfolie had verpakt op, opende het pakje en rook met hartstocht aan de haren, vouwde de folie terug toe en legde het terug op zijn plaats. Zo deed hij met al de objecten die op het altaar lagen.

‘Exaudi orationem meam, ad te omnis caro veniet. Luister naar mijn gebed; tot U komt al het vlees,’ prevelde hij nadenkend in het Latijn terwijl hij een stukje huid ter grote van een geldstuk in zijn beide handen nam en aan de foto offerde die achter op het altaar stond. Nadat hij deze rituelen had verricht nam hij de Nihonto uit de houder die ook op het altaar stond en trok die uit de schede die hij in de houder op het altaar teruglegde.

Hij wendde zich naar rechts waar zich nog een deur bevond. Een deur die naar een andere ruimte voerde die net zo schemerig was als de kamer met het altaar. Aan een haak aan de linkse kant van de deur hing een groot wit doek die hij over zich drapeerde. Twee gaten in het doek ter hoogte van zijn ogen maakte het hem mogelijk om zijn weg te vinden. Hij opende de deur naar die andere kamer en verliet zijn persoonlijke intieme tempel.

Aan zware kettingen die vast geankerd waren in de muur hing een man. Toen de witte gedaante de kamer binnenkwam had de man amper het hoofd bewogen. Toch had hij iets gehoord en er klonk een jammerend geluid uit zijn keel dat door been en merg sneed. Het was angst die in klanken uit het strot van de gevangene geperst werd. Een geluid dat langzaam aanzwol naarmate de witte gedaante naderde.



……..



Ik veegde vermoeid maar voldaan het zweet uit mijn ogen. Na een intensieve training waarbij ik alle bewegingen van de ‘Kami Akai’ had uitgevoerd in een schijngevecht tegen mijn ingebeelde tegenstrever was mijn stress ‘bijna’ volledig weggewerkt. Een reeks van 120 bewegingen die in een volmaakte symmetrie in elkaar uitvloeiden was de grondslag van een vechtsport waarin ik vanaf mijn zevende levensjaar was opgeleid. Er waren weliswaar combinaties die uit minder bewegingen bestonden naargelang die op een bepaalde situatie moesten toegepast worden, maar ik had uit frustratie en lichamelijke noodzaak de ganse reeks afgewerkt. Zowel mijn lichaam als mijn geest had dit nodig.

Actief afreageren in een oefensessie die opgebouwd was uit verdedigende maar ook aanvallende bewegingen. De wisselwerking had steeds een kalmerend effect op mij. Het was een wisselwerking van verschillende functies van het lichaam. De oogreflexen die op een tegenbeweging moesten reageren, de adembeheersing in samenhang met het doorgronden van de vechtsituatie in het geval men met een echte tegenstrever te maken had, alles was van belang. Al deze zaken moesten zo op elkaar inspelen dat op het einde van de sessie men zich een pak beter voelde door de vrijgekomen endorfine. Een positieve reactie op de massa negatieve agressie die men in zijn systeem tijdens een bepaalde periode had opgebouwd. Dat was de enige juiste weg naar evenwicht volgens mijn vader Arturo Mitsukai, die tevens mijn leermeester was geweest in de ‘Kami Akai’. Vrij vertaald betekend Kami Akai de Rode Geesten. De beoefenaar van deze vechtkunst moet als een geest zijn. Vlug en onzichtbaar, op het ene moment nog tegenover zijn tegenstander, het andere moment neerkijkend als overwinnaar op zijn gevloerde tegenstander. Het rood van Akai staat voor de kracht van de zon. De kracht waarmee men toeslaat, de warmte van de energie die vrijkomt waarmee men de vijand verzengt.

Het was niet zomaar dat ik deze keer de dojo 'Shogi' had uitgekozen voor mijn training. Het was ook de dojo waar een aantal van de leden van de Skeelers hun vechtsport beoefenden. Ji Lang, een oude kennis, die sinds mijn tiende levensjaar, samen onder dezelfde Meester was opgeleid, kwam nog regelmatig langs en hij was de persoon die mij misschien kon helpen. Vandaag had hij een afspraak om vier uur in de namiddag. Deze info had ik verkregen aan de balie door mijn natuurlijke charmes in de ring te werpen. Soms gaf dit nog betere resultaten dan een rondje vechten. Even een kwartiertje uitzweten op de loopband en dan had ik enkele prangende vragen te stellen.

Ji kwam stipt om vier uur de dojo binnen. Hij bezat de Rode Cirkel net zoals ik. De een na beste ‘Kami’. Het waren maar de meesters die na het dragen van de Rode Cirkel gedurende vele jaren uiteindelijk de kans kregen om de Gouden Cirkel te verdienen. De rode zon die op zijn sterkst en op zijn hoogste punt een gouden bol wordt. Daarom was dit ook de hoogste onderscheiding in de Kami Akai, de beste zijn onder de beste. Na een periode van het verdedigen van de Rode Cirkel kon men volgens de regels van de Kami Akai nog een tiental proeven afleggen, een soort eindexamen. Wie daarin vlekkeloos in slaagde, kreeg de Gouden Cirkel. Dit was voor elk van hen een beproeving van hun jarenlange ervaring en kennis die zij in deze vechtsport hadden opgedaan. Het was dus niet verwonderlijk dat het maar weinigen die deze eer toebedeeld werden.

Ik kwam Ji tegemoet en boog met mijn rechterhand tegen mijn hart gedrukt. Ji glimlachte en groette terug. ‘ Mijn innige deelneming Yukiko,’ waren zijn eerste woorden. Ik bedankte hem voor zijn medeleven. Het werd een werktuiglijke reactie. Zoveel mensen hadden dit al gedaan en al twijfelde ik niet aan hun woorden, mijn reactie kwam er uit zonder dat ik erbij nadacht, ik wilde er niet dieper op ingaan. Ik hoopte enkel maar dat met daar geen aanstoot aan nam.
‘Het is lang geleden dat we elkaar hebben ontmoet,’ vervolgde Ji. ‘Wat brengt je hier vandaag? Wat uit conditie of zo,’ plaagde hij me. We hadden het altijd goed met elkaar kunnen vinden, mijn vader had hem ook altijd een volgzame en veelbelovende leerling gevonden. ‘Integendeel, vandaag voel ik me echt in vorm, misschien win ik wel van je,’ daagde ik hem plagend uit.

Ji Lang kon die uitdaging niet naast zich neerleggen en wees met een grijnzende blik naar de vrije mat aan zijn linkerzijde. We namen onze beginpositie in, groetten volgens de regels en begonnen in een aftastende fase als twee tijgers rond elkaar heen te bewegen. Zowel Ji als ikzelf probeerden eerst enkele schijnbewegingen uit. Dit om de actie en de reactie van de tegenstrever uit te testen. Ik had vroeger nog ervaren dat Ji soms iets té zelfzeker was en meestal nogal vlug in de aanval ging. Juist om die reden kwam hij regelmatig wat te dicht in mijn slagbereik. Ik moest natuurlijk ermee rekening houden dat het een schijnbeweging of uitlokkingmanoeuvre kon zijn.

Ik probeerde een aanvallende beweging uit en kreeg inderdaad direct de wind tegen en tevens een staaltje van de kracht die achter zijn gevaarlijke linkse schuilde. Was ik die vermaarde linkse van hem even vergeten. Ik voelde de kracht van de Kami Akai en telde wat sterretjes, schudde mijn hoofd en stelde mijn verdediging bij. Ik veinsde echter dat ik niet direct bekomen was van zijn aanval. Ji liep er met beide ogen wijd open in mijn opgezette val. Deze keer toch!

Ik ontweek nu wel zijn zoevende linkse, voelde de kracht net boven mijn hoofd in de lucht krachteloos uiteenspatten en verdwijnen. Met een maaiende beenbeweging werd Li door mij gevloerd. Daarna vroeg hij natuurlijk om revanche en won die, na een wat langere partij aftasten, schijnbewegingen en uiteindelijk lag ik op mijn buik in een houdgreep die net voor de genadeslag komt. Het was een strijd met enkele meesterlijke staaltjes van Kami Akai en de toevallige aanwezigen stopten hun training gedurende het gevecht om dit gebeuren tussen twee Rode Cirkels te volgen. We kregen zelf een appreciërend applausje na iedere ronde.

Na de tweede partij maakte ik met mijn armen de gekruiste beweging over mijn borst als teken dat ik de wedstrijd voor bekeken hield. We hadden beiden elk een wedstrijd gewonnen en dat was goed voor mijn volgende stap, zeker nadat Ji Lang de laatste overwinning op zijn palmares had kunnen schrijven.

Nadat we ons wat hadden opgefrist, kwamen we zoals we vooraf hadden afgesproken na de wedstrijd, elkaar terug tegen in de inkomsthal van de Shogi. ‘Hei, Ji, mag ik je wat aanbieden in de bar, om ons weerzien te vieren, wat dacht je? Is melk nog altijd je favoriete drankje,’ lachte ik.

Ji fronste gespeeld verontwaardigd de wenkbrauwen. ‘Wat een domme vraag Yu, je weet toch dat dit witte goedje voor mij de ultieme drug is.’ Het was zijn grapje, waarmee hij menigeen al op het verkeerde been had gezet. Diegene die hem nog niet kenden dachten dat hij het over cocaïne had, maar Ji was doodserieus als hij het over zijn glaasje melk had. ‘Laat maar komen, Yu, dat sla ik niet af. Let’s party!’ Onwillekeurig dacht ik aan Gekko met zijn vreemde taaluitroepen. Ji sprak echter heel wat beter Engels. Zowel Chinezen als Japanners hadden nogal problemen met de uitspraak van het Engels, niettegenstaande dat in de 22e eeuw het Engels overal als voertaal werd gebruikt wegens de multiculturele gemeenschappen zowel in de Oude als in de Nieuwe Wereld.

Aan de bar vertelden we beiden onze belevenissen van het laatste jaar nadat hij nog eens zijn gemeende deelneming betoogde in het verlies van mijn ouders. We haalden enkele herinneringen op, die ons beiden goed deden. Om het ijs wat te breken was dit steeds een goede methode. Maar uiteindelijk stelde ik hem de vraag waarom ik hier was gekomen.

‘Jij hebt toch ook een paar vrienden bij de Skeelers verloren, dacht ik gelezen te hebben?’ begon ik aftastend.

‘Ach, breek me de mond niet open, een zeer onsmakelijke zaak, Yukiko. Het maalt mij nog altijd door het hoofd dat Myo en Dakai er niet meer zijn. Je leven op zo’n bloederige manier verliezen. Verminkt en dan uiteindelijk onthoofd, ik mag er gewoon niet aan denken. Als ik de dader onder handen zou krijgen, ik weet niet of ik mij zou kunnen beheersen. Dan zou ik niet stoppen vóór de genadeslag!’

Hij keek met een kwade blik naar zijn glas melk en even dacht ik dat het glas in zijn stevige greep uiteen zou spatten, zo wit werden de knokkels op zijn hand.
‘Ji, ik weet niet of dit toevallig is, het kan bijna niet, maar mijn ouders zijn op dezelfde manier gestorven. Misschien kunnen we samen wat meer trachten te weten te komen want wat ik van de veiligheidsdienst heb vernomen is allesbehalve noemenswaard, je zou bijna denken dat ze dingen achterhouden.’

Ji Lang keek me een poos aan en ik liet hem in stilte zijn beslissing maken. ‘Als jij je info met me deelt, waarom zou ik dat niet doen, misschien wordt het niets, misschien wel, maar ik ben het met je eens dat de mensen van de veiligheidsdienst deze zaken in de doofpot willen stoppen. Misschien gaat dit zaakje hen gewoon hun petje te boven. Wat hebben ze tot nu toe bereikt. Niets, zero, nada!’

Ik vertelde hem over mijn bezoek bij Gerekko Dai en vermeldde de illegale inbraak in het systeem van de veiligheidsdienst. Ji trok een tel de wenkbrauwen op, maar de glimlach op zijn lippen, deed me na enige aarzeling gerustgesteld verder spreken. ‘Die Stephen March, zou die iets meer kunnen weten? Heb jij nog elementen in deze moorden die ons wat verder zou kunnen brengen?

‘Ik heb misschien nog iets beters….,’ hij liet in de stilte die op deze woorden volgden de spanning opbouwen en keek me met het hoofd wat schuin, recht in de ogen, ‘Een Skeeler heeft de ontvoering gezien van Myo en Dakai en heeft mogelijk wat meer informatie over dat moorddadig beest. Wie weet kan het iets zijn wat ons verder kan helpen om de dader op te sporen!’

Nu keek ík hem op mijn beurt recht in de ogen. ‘Dus je wilt ook, net zoals ik een onafhankelijk onderzoekje starten naar de moordenaar of moordenaars, heb ik dit goed begrepen?’

Ji knikte. ‘Ik krijg geen steun hiervoor bij de andere Skeelers’ verklaarde hij, ‘je weet dat de overheid het niet zo heeft op bendevorming en zo. Zij laten ons oogluikend toe, als wij maar binnen de hun uitgetekende lijntjes lopen. Maar mijn vriend waarvan ik sprak, is wellicht de enige die er anders over denkt. We hebben trouwens samen een klein import-exportbedrijfje in kunstvoorwerpen opgericht dat aardig wat opbrengt.’

Ik kreeg wat hoop, je weet maar nooit, alle kleine aanwijzingen konden misschien één goed spoor opleveren.’Waar woont hij, hoe heet hij…?’
Ji glimlachte om mijn enthousiasme. ‘Nog altijd de ongedurige Yu zoals vroeger, altijd direct op de man af. Wij noemen hem sinds een tijdje Eagle Eye, vraag me waarom?

‘Waarom?’ Wat was ik toch weer een gehoorzaam en volgzaam meisje!

‘Bij een schermutseling een tiental jaar geleden heeft hij één van zijn ogen verloren,’ vertelde Ji. ‘Toch is hij niet bij de pakken blijven zitten en met implantatie van de bionische lichaamsdelen die heden ten dage bij zo’n geval wonderen kunnen verrichten, werd bij hem zo’n hightech oog ingeplant. Soms is een mens zelfs beter af met die intelligente implantaten. Hij ziet simpelweg duizend keer beter met zijn nieuwe oog. Net een arend die kilometers ver kan zien,’ glimlachte Ji. ‘Plus de extra’s die je meekrijgt met zo’n intelligent oog zoals de projectie van internetgegevens of binnenkomende mails die via een link met je mobieltje op je netvlies worden geprojecteerd. En dan mag je de zoom- en opnamefunctie niet vergeten en nog een aantal zaken die ik waarschijnlijk niet eens begrijp. Al wordt je een stuk machine, je bent misschien zelfs beter af met twee zo’n ogen,’besloot Ji die altijd al voorstander van technologische hoogstandjes was geweest.

Met een laatste slok leegde hij zijn drankje, nam zijn vest en wenkte me. ‘Genoeg gepraat, kom mee naar ons nederig stulpje aan de stadsrand. Daarmee bedoel ik vanzelfsprekend de ‘Swift’, de meetingplaats van de Skeelers. Ik stel je hem gewoon even voor en dan zien we wel of we een bruikbaar spoor hebben.

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Rudi J.P. Lejaeghere

Geplaatst op

16-11-2014

Geef uw waardering

Er is 2 keer gestemd.

Social Media

Tags

Avontuur Fictie Spanning Thriller

Reacties op ‘Requiem: Hoofdstuk 6’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd