Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

De Krijger Brennus

De Krijger Brennus


Hij had Henrick achterglaten bij de tent. De oude man wilde eerst meegaan, meevechten, helpen, maar dan was hij zeker gesneuveld.
'Alleen een krijger zoals ik behoort hier te zijn' dacht Brennus en keek om zich heen. De ruine lag stil en verlaten voor hem. Een oude tempel voor een nog oudere godheid wiens naam al lang in vergetelheid was weggezonken.
Er waren sporen te zien. Oude bloedsporen op de stenen. Sporen van zwaardklingen en speerpunten op de gebroken zuilen. Er was hier gevochten en veel ook. Geen wonder dat de dorpelingen s'nachts niet konden slapen.
'Geluiden en lichten hebben ze gezegd' dacht Brennus.
'Vreemde kreten in de nacht. En honderd goudstukken als ik ze weer een goede nachtrust kan bezorgen.'
Dat had Henrick in ieder geval goed gedaan. De kruiden bij elkaar gezocht, de paddestoelen en de oude woorden uitgesproken. Daarna de kling van zijn zwaard ingesmeerd met het magische mengsel.

Brennus ging tegen een marmeren pilaar zitten. Half afgebrokkeld, de pilaar vertoonde sporen van vuur en intense hitte.
'Tot nu toe nog niets te bekennen' dacht Brennus.
'Maar ik moet wachten. Wachten. Ik haat wachten.'
Het was laat in de middag. Brennus sloot zijn ogen. Hij droomde.

Hij hoorde gelach. Hoog, vrouwelijk. Hij moest er ook van lachen. Hij stond in een marmeren kamer. Wit marmer, met een tapijt aan de muur. Er was een man op te zien. Een reus die de zon op zijn schouders droeg. De reus leek helemaal van goud.
Brennus liep de kamer uit. Hij kwam in een grote marmeren zaal. Priesteressen in witte gewaden waren bezig om een standbeeld te versieren. Met bloemenkransen. Het standbeeld van een reusachtige gouden man.
Zonlicht viel door hoge ramen naar binnen en speelde over de marmeren vloer. Over de haren en gewaden van de priesteressen. Het leek hun glimlachende gezichten nog stralender te maken.
'Prachtig zijn ze' dacht Brennus.
'Zoals het hoort.'
Brennus voelde zich kalm. Rustig. Hij voelde geen aandrang om te vechten of zijn kracht met iemand te meten.

Plotseling leek het zonlicht dat door de ramen viel te verflauwen. Het werd koud. Ijzig. Waar het over de vloer viel leken scheuren en barsten door het marmer te trekken. Brennus voelde een vreemde kilte.
Het lachten van de priesteressen werd schril. Hun gestalten verkromden, grijze banen trokken door hun blonde krullen. Langzaam draaiden ze zich naar Brennus om.

Brennus schrok wakker. Het was nacht geworden. De maan stond hoog aan de hemel en bescheen de ruine van de oude tempel.
Een gevecht, lang geleden, hadden de dorpelingen gezegd. Duistere tovenarij. Een oude strijd tussen goden en hun volgelingen. Lang geleden en verzwolgen door de tijd.
Brennus stond op. Het was tijd. De ruine baadde in het maanlicht. Het kon nu elk moment gebeuren.
Hij hoorde een lachten. Ergens, ver weg. Brennus trok zijn zwaard. De kling gloeide in het maanlicht met een blauwachtig schijnsel.
'Dat is tenminste gelukt' mompelde hij.
Met tovenarij wist je het nooit.

Schaduwen geleden langs de verbrokkelde muren van de ruine, langs omgevallen pilaren, ze leken te drijven in het maanlicht, als schimmen onderwater dichterbij te komen.
Brennus voelde een ijzige koude over zijn nek strijken. Hij huiverde. Toen draaide hij zich om. In een vloeiende beweging kliefde zijn zwaard door de lucht.

Een schim week achteruit. Grijs, doorzichtig en glinsterend in het maanlicht. De schim van een vrouw in een lange jurk. Haar ogen gloeiden met een roodachtig schijnsel. Haar gezicht, jong en aantrekkelijk, was vertrokken in een uitdrukking van woede.
Er ging een kilte van haar uit. Een ijzigheid. Ze wierp geen schaduw, en om haar heen leken de schaduwen van haar weg te glijden.

De schim kwam langzaam weer dichterbij en strekte een slanke arm naar hem uit. Haar ogen gloeiden feller. Brennus wist dat haar niet aan moest kijken. Haar blik vermijden, anders zou het gevecht snel teneinde zijn.
Maar ze was mooi. Lange zilveren lokken vielen langs een bleek, fijn gezicht. Haar lippen waren vol en mooi. Brennus keek, en haar lippen vertrokken zich langzaam in een glimlach, terwijl zijn ogen omhoog gleden.
Zijn blik ontmoette de hare.

Plotseling veranderde haar verschijning. Hij werd echter, levendiger, tot een vrouw van vlees en bloed. Haar haren kleurden blond, haar ogen helderblauw, en om haar heen ontvouwde zich een weide van gras en bloemen.
Zonlicht speelde over de weide, over haar gestalte, haar witte jurk, en een lichte bries liet haar haren wuiven en krullen.
Ze glimlachte en kwam langzaam dichterbij.

Brennus schudde zijn hoofd. Hij sloot zijn ogen. Hij wist wat het was. Een illusie. Hij had kameraden verloren op deze manier, vrienden zien vallen. Niet hij. Niet hij! Brennus concentreerde zich. Langzaam opende hij zijn ogen.

Voor hem zweefde de schimmige gestalte in het maanlicht. Met roodgloeiende ogen. Ze strekte een geklauwde hand naar hem uit en glimlachte duister. Brennus voelde een grote woede. Met een kreet sprong hij naar voren. Hij zwaaide zijn zwaard. De blauwgloeiende kling raakte haar nevelige gestalte.
De verschijning deinsde achteruit. Het blauwe licht vertakte zich als een bliksemschicht door haar lichaam. Langzaam begon de verschijning vager te worden, haar lichaam te verdwijnen in het maanlicht.
De rode glans verdween uit haar ogen. Voor een moment leek ze dankbaar naar Brennus te glimlachten. Toen verdween ze in het niets.

Van verschillende kanten voelde Brennus een ijzige kilte op hem af komen. Schimmen maakten zich los van de pilaren, verrezen uit de stenen vloer van de oude tempel, schimmen van priesters in lange gewaden, van krijgers in wapenrustingen, van priesteressen met gloeiende ogen.

Maar Brennus was voorbereid, en woedend. Hij vocht. Met al zijn kracht en behendigheid, met al zijn ervaringe opgedaan op het slagveld, met zijn levende hart, het vurige bloed in zijn aderen, zijn machtige spieren. Tegen de doden die hem tegemoet kwamen.
Doden die naar hem probeerden te reiken, zijn levenskracht probeerden te bemachtigen, doden die naar hem uithaalden met schimmige zwaarden en mistige strijdbijlen.

Brennus zonk neer tegen een pilaar. Het zou snel ochtend worden. Om hem heen was niets meer te zien van het gevecht dat de hele nacht had geduurd.
'Ze zullen blij zijn' dacht Brennus.
'Nu kunnen ze weer slapen, de dorpelingen. Als ze maar goed betalen, dat heb ik verdient.'
Brennus veegde het zweet van zijn voorhoofd.

Henrick was in ieder geval blij hem te zien.
'Goddank leef je nog. Je verdient het niet, maar je leeft. Het zal wel met je koppigheid te maken hebben. Je bent te koppig om te sterven.'
Brennus sloeg zijn arm om de schouder van de oude man.
'Tijd voor een nieuw avontuur, Henrick.'
Henrick fronsde.
'Moet je niet eerst bijkomen van de strijd, het rustig aan doen? Maar nee, ik zie het al. Gelukkig heb ik iets gehoord. Van een duister woud en koning Valdemar. Dat is vast iets voor jou'.

'Koning Valdemar' dacht Brennus en grijnsde. Die zou wel wat meer te besteden hebben dan wat dorpelingen. En misschien nog wel een leuke dochter hebben ook. Je wist het maar nooit.
'Is goed, Henrick' zei Brennus.
'Ik ben wel weer toe aan een uitdaging'.


Als je meer wilt weten over Brennus, kijk dan op www.fasoldgames.com

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Fasold

Geplaatst op

31-07-2013

Over dit verhaal

Ik heb dit verhaal geschreven als achtergrond voor een fantasie bordspel waar ik mee bezig ben.

Geef uw waardering

Er is 4 keer gestemd.

Social Media

Tags

Fantasie Held Magie Spoken Sprookje Strijd

Reacties op ‘De Krijger Brennus’

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd