Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Virtual reality

John is ongetwijfeld een van de opvallendste figuren van de researchgroep. Niet door zijn uiterlijk of zijn manier van doen, maar door zijn overtuiging. John gelooft namelijk dat we in een simulatie leven, in een virtuele wereld, zoals in de film 'the Matrix'. En hij gelooft dat niet alleen, maar hij doet ook zijn uiterste best om dat nog te bewijzen ook. Het pleit voor Baetens' openheid van geest dat die hem de gelegenheid biedt om dat in het instituut te doen. Nou vind ik persoonlijk een dergelijk idee nogal vergezocht. Het is al moeilijk genoeg om één wereld te proberen te doorgronden, laat staan twee. Want bij een virtuele wereld hoort ook nog een reële wereld, de wereld waarin die virtuele wereld zijn voedingsbodem vindt.
"Geloof je echt dat we in een virtuele wereld leven?" vroeg ik hem, "Of kies je dat alleen als een uitgangspunt, om te zien wat het oplevert?"
"Nee, ik geloof echt in een virtuele wereld." antwoordde John, met een vage glimlach om de mond die mij een beetje onzeker maakte. Maar ik was dat gesprek nou eenmaal begonnen, en dan moest ik het ook afmaken, vond ik.
"Dan is de schepper dus een hacker" zei ik.
"Nou, laat die creationisten het niet horen, waar je je de laatste tijd mee inlaat. Wat denk je, zullen ze een hacker als God accepteren, of is dat ook in strijd met wat de bijbel zegt?"
"Het lijkt me interessant om te horen wat ze erop te zeggen hebben. Maar wat vind jij ervan?"
“Ik denk dat je gelijk hebt. Jij bent een van de weinigen die uit zichzelf met dat idee komt. Meestal kom ik daarmee als we al een tijdlang in gesprek zijn. Ja, de schepper is een hacker, iemand die een virtuele wereld creëert door een bepaald mechanisme te bouwen in een universele machine."
"Maar in wat voor wereld leeft die dan? Is de schepper een reëel wezen in een reële wereld?"
"Dat hoeft helemaal niet. Als je vindt dat het voor de hand ligt dat wij in een virtuele wereld leven, waarom zou de schepper dan niet ook in een virtuele wereld kunnen leven?"
"Je gaat er dan dus van uit dat virtuele werelden op hun beurt weer een voedingsbodem kunnen zijn van andere virtuele werelden. Maar hoever kan dat gaan? Ik bedoel: een virtuele wereld in een andere virtuele wereld kan niet de complexiteit hebben van die omvattende wereld. Op de een of andere manier zitten ze namelijk samen in een computer. De computer waar de hacker in zit, moet alles bevatten wat die hacker nodig heeft om zijn ding te doen. Zo'n hacker zal zelf de nodige gigabytes in beslag nemen, alleen al om zijn denkvermogen te kunnen herbergen. Daarnaast moet zijn wereld ook de computer omvatten waarin hij zijn virtuele wereld bouwt. Een computer in een computer dus. Die virtuele computer omvat data en algoritmen, net als de omhullende computer. Maar de data en algoritmen van die virtuele computer kunnen maar een deel van de omhullende computer in beslag nemen, omdat die ook nog plek moet hebben voor zijn eigen data en algoritmen. Met andere woorden: de virtuele wereld kan niet zo complex zijn als de omhullende 'reële' wereld." Dat soort dingen vind ik nou leuk. Lekker puzzeltjes bedenken, die liefst zo ver mogelijk van de realiteit afstaan. Lekker doorredeneren tot aan het absurde toe. Je mag mij gerust een nerd noemen. Maar dan kende ik John nog niet.
"Dat hoeft niet" reageerde hij. Op de eerste plaats zijn er geen natuurlijke grenzen aan de omvang van een computer. Ik weet niet of je Douglas Adams' Transgalactisch Liftershandboek hebt gelezen. Daarin beschrijft hij een computer die gaat groeien om een bepaald probleem te kunnen oplossen. En hij groeit maar door, zo lang tot hij de hele aarde in beslag neemt. Je kunt je voorstellen dat je om verder te gaan ook nog even Mars erbij gaat pakken. Maar je kunt ook denken aan het inwisselen van capaciteit voor snelheid. Wat je niet parallel kunt doen, doe je in serie, het een na het ander. Dan gaat het allemaal wel wat langzamer, maar dat maakt niet uit. Je meet toch je eigen snelheid af aan die van de wereld waarin je leeft. Je hebt niets anders om je snelheid mee te bepalen. Dus als jij in je wereld past, heb je nergens last van, hoe langzaam die wereld ook is. Misschien vinden bergen wel dat ze snel veranderen, als ze langzaam afslijten door weer en wind."
"Maar ergens zijn er toch grenzen. Aan de ene kant heb je de 'echte' fysische wereld, met echte levende hackers en een computer die niet uit bits bestaat, maar uit silicium, koper, staal en plastic. En aan de andere kant heb je een virtuele wereld van maar één atoom groot. Dat zijn toch grenzen waar je niet voorbij kunt."
"Waar heb je echte levende hackers voor nodig? Mijn hackers zijn allemaal virtueel. En mijn wereld kent alleen maar computers. En die hoeven niet te lijken op de computers die wij kennen. Maar als er echt ooit een schepper aan het werk zou zijn geweest, dan is het enige wat die heeft gemaakt een gigantische computer, met daarin alleen maar virtuele werelden met virtuele hackers. Voor een simulatie heb je geen materie nodig. Virtuele werelden bestaan enkel uit informatie."
"Als je dat echt gelooft, zul je dat toch moeten kunnen aantonen. Dat lijkt me erg moeilijk. Je kunt natuurlijk wel op alles het label 'virtueel' plakken, maar daar overtuig je niemand mee. Je zult toch met iets moeten komen waarmee je virtueel van reëel kunt onderscheiden."
"Daar heb je gelijk in. En dat is dan ook mijn voornaamste probleem. Maar er is uit te komen. Precies omdat een virtuele wereld niet uit materie bestaat. Een materiële wereld kent natuurwetten. De materie in die wereld is niet vrij om te doen en laten wat ze wil. Materie heeft massa, materie is ondoordringbaar. Waar jij nu staat kan ik niet staan. Onze goede vriend Descartes heeft dat ooit allemaal bedacht. Maar een virtuele wereld, een wereld die enkel uit informatie bestaat, die is niet aan zulke wetten gebonden. Alles wat de virtuele materie doet, moet expliciet worden ingeprogrammeerd. Aan de ballen van een virtueel biljart moet extra informatie worden gehecht, dat wat ze in sommige programmeertalen 'attributen' noemen. Een biljartbal is zo zwaar, is zo groot, heeft een elasticiteitscoëfficient van zoveel. Dat hoef je allemaal niet te weten, als je uit echt ivoor zo'n bal zou draaien. Als die een bepaalde grootte heeft, dan heeft die vanzelf het bijbehorende gewicht en vanzelf de bijbehorende elasticiteit."
"Ja, ja, er is een verschil tussen materie en informatie. Maar hoe wil je dat gebruiken om te laten zien dat iets enkel informatie is? Want de hacker zal bij ieder object dat hij programmeert heus wel keurig de benodigde attributen toevoegen. Als jij die virtuele biljartbal een virtuele stoot geeft, zal die heus wel de juiste virtuele baan volgen."
"Het probleem van die hacker is dat hij dat allemaal expliciet moet doen. In een virtuele wereld gebeurt er niets vanzelf. Maar een hacker is ook maar een mens. En mensen zijn geen computers. Mensen raken snel verveeld. Ze houden niet van repetitieve taken. Ze zullen die door trucjes proberen te omzeilen. Mensen maken fouten. Hoe die hackers ook hun best doen, ze zullen hier of daar wel eens een steekje laten vallen. En als ik die steekjes kan opsporen, kan ik daarmee aantonen dat de wereld een virtuele wereld is."
"Dat weet ik nog zo net niet. Je hebt het wel over virtuele hackers. Dat zijn algoritmen. En die doen precies wat hun programma zegt. Als een algoritme een fout maakt, zit er een fout in het algoritme, en niet in de uitvoering van de taak ervan."
"Ja, maar die hackers zijn ook scheppers. En een schepper is noodzakelijkerwijs creatief. Hij heeft niets om vanuit te gaan, en moet het allemaal zelf bedenken. Om creatief te zijn, moet iemand fouten kunnen maken. Je moet dingen kunnen doen die niet vanzelfsprekend zijn. Je moet over een grote mate van vrijheid beschikken. En daarin schuilt een bron van fouten. Simuleren is een vorm van liegen. Een leugenaar moet twee werelden in de gaten houden, de reële wereld en een verzonnen wereld. Het is een verzinsel met consequenties, en de leugenaar moet voortdurend letten op die consequenties, om te voorkomen dat hij zichzelf tegenspreekt. Een leugen is een geconstrueerde waarheid die je als leugen kunt ontmaskeren door inwendige tegenspraken. Voor mij is het beste bewijs tegen het bestaan van een schepper een wereld zonder tegenspraken en inconsequenties."
"Maar dan heb je het dus over de wereld waar jij en ik in leven. De wereld die zich strikt houdt aan de natuurwetten, en waar een overtreding van de natuurwetten enkel aan die wetten, zoals wij ze hebben geformuleerd kan worden toegeschreven, en niet aan die wereld."
"Ik zou daar niet te zeker van zijn. Onze wereld kent nog vele onverklaarde verschijnselen. Als we kunnen aantonen dat die ook echt onverklaarbaar zijn, zou je dat als een bewijs van virtualiteit kunnen opvatten. Ik denk dat ik zoiets op het spoor ben."
"Onverklaarbare verschijnselen? Dan zou je ook moeten kunnen aantonen dat er niet in de toekomst een verklaring voor kan worden gevonden. Hoe wil je dat doen?"
"Dat weet ik nog niet. Maar is het jou al wel eens opgevallen dat de witte blokken die op de snelwegen op- en afritten markeren kunnen draaien?"
"Draaibare blokken? Maar die zijn toch gewoon op het asfalt geschilderd?"
"Inderdaad. Maar als je er bij het invoegen of uitvoegen overheen rijdt, verdraaien ze. Misschien moet ik het niet 'verdraaien' noemen, maar meer vervormen. Feit is dat ze niet meer op één lijn liggen als je er overheen gaat. De zijkanten draaien linksom als je met je auto naar rechts gaat, en rechtsom als je naar links gaat."
"Het is mij nog nooit opgevallen. Maar wat wil je daar nou mee zeggen?"
"Ik denk dat dat verschijnsel wel eens zo'n fout in het weefsel van de werkelijkheid zou kunnen zijn."
"En wat ga je daar nu mee doen?"
"Ik ben van plan het verschijnsel te gaan filmen, en het dan voor te gaan leggen aan allerlei deskundigen. Als geen van die deskundigen met een bevredigende verklaring komt, ga ik proberen het te publiceren als een bewijs van virtualiteit."
"Hoe denk je dat te doen?"
"Door het algoritme te ontrafelen dat er aan ten grondslag ligt, en te laten zien hoe het afwijkt van wat je van een natuurlijke gang van zaken mag verwachten. Ik ben bijvoorbeeld heel benieuwd of er op de film het zelfde te zien is als in de werkelijkheid. Het verschijnsel waar ik het over heb, zou je veel eerder verwachten bij elektronische camera's dan bij biologische ogen, omdat die camera's het beeld scannen van boven naar onder. Het beeld van de bovenkant van zo'n blok is dus iets ouder dan dat van de onderkant, en dat kan de vervorming verklaren. Je schuift immers met je auto van links naar rechts, of andersom, terwijl het beeld wordt opgebouwd. Maar blijkbaar werken je ogen dan precies zo als die camera, en dat is hoogst merkwaardig, omdat een biologisch mechanisme heel anders functioneert. Het gaat me wat ver om te zeggen dat er dus geen biologisch mechanisme aan ten grondslag ligt, en dat het daarom het werk van hackers moet zijn, maar het werpt wel vragen op."
Tijdens het gesprek was George er bij komen zitten. Hij had een beker koffie uit de automaat gehaald en raakte blijkbaar geboeid door wat hij hoorde. "Dat klinkt als mijn vakgebied" zei hij. Ik kende hem alleen als iemand met een uitgesproken mening en een vlotte babbel, maar ik wist niets van zijn vakgebied. Dus vroeg ik hem wat dat was.
"Ik ben afgestudeerd in de literatuurwetenschap." vertelde hij. "Je moet toch wat, als je gaat studeren. En literatuurwetenschap, dat leek me wel een relaxte studie, met veel drank en vrouwen. Maar gaandeweg ben ik geboeid geraakt door science fiction, en ik ben tot de conclusie gekomen dat dat genre schromelijk is ondergewaardeerd door literatuurwetenschappers."
"En nou probeer je jouw kennis van de SF hier toe te passen?" vroeg ik.
"Precies. Een theorie is eigenlijk niets meer dan een stukje wetenschappelijke fictie waarvan je probeert aan te tonen dat het geen fictie is."
"Je zoekt nu naar de fantasie in de theorie." zei ik, om maar wat te zeggen.
"Inderdaad. Maar ik worstel met een enorme handicap. Ik ben een rasechte alfa. En het meeste werk op het gebied van theorieën wordt door beta's gedaan. Dus ik zit met open mond te luisteren naar wat jullie nerds allemaal te zeggen hebben. En vaak heb ik moeite om het te volgen. Maar boeiend is het wel. En wat ik nou hoor, daar kijk ik echt van op. Volgende keer als ik op de snelweg zit, zal ik zeker op die witte blokken letten."
"Vergeet dan niet ook het andere verkeer in de gaten te houden, anders veroorzaak je nog een ongeluk." waarschuwde John.
"Daar heb je wel een punt." gaf George toe, "Een mens kan niet tegelijkertijd voorbijschietende blokken aan de ene kant in de gaten houden en voorbijschietende auto's aan de andere kant. En een rustig stuk snelweg, waar je het allemaal op je gemak zou kunnen bekijken, is tegenwoordig moeilijk te vinden."
Intussen realiseerde ik me dat George wel wat had in te brengen in ons gesprek. Wat John allemaal vertelde, was pure science fiction. Een film als 'ExistenZ' laat goed zien waar John het over had: virtuele werelden binnen virtuele werelden. Alleen zijn de personages daar echte mensen die in een soort droomtoestand worden gebracht. Tenminste, zo worden ze in de film gepresenteerd. Maar ook daar zouden het natuurlijk gedetailleerde simulaties kunnen zijn.
"In de SF zijn de hoofdpersonen altijd echte mensen" zei ik. "Maar John heeft het over simulaties. Ik denk dat dat idee nog niet bij een schrijver is opgekomen."
"Schrijvers moeten boeken verkopen." antwoordde George. "En lezers willen zich met de hoofdpersonen van boeken kunnen vereenzelvigen. Dus zijn die hoofdpersonen meestal mensen. Maar een film als 'Wall-E' laat zien dat je je ook kunt vereenzelvigen met zoiets als een robot. En zelfs met een hoofdpersoon die enkel virtueel bestaat, zoals in de film ‘Her’. Ik moet zeggen dat het me zelf als personage ook niet erg zou aanspreken. Maar als idee is het briljant."
"Nou, ik heb er niet zo'n moeite mee. Blijkbaar hebben nerds toch meer fantasie dan alfa's denken. Of ze weten beter wat software vermag. Trouwens, robots worden ook door software gedreven."
"Daar heb je ongetwijfeld gelijk in. Maar nu we toch zitten te speculeren over virtuele werelden en virtuele hackers: stel dat het allemaal echt waar zou zijn. Wat zijn dan de consequenties van ons onderonsje hier? Wat moeten die hackers wel van ons denken? Of denken ze er niets van? Hebben ze zoiets als dit rondje wereldbeschouwing gewoon in hun wereld ingebouwd?"
"Ik denk dat die hackers zich graag laten verrassen." kwam John er tussen. "Wat heb je aan een virtuele wereld die volstrekt voorspelbaar is? De vraag is alleen hoe ze er in dit geval op zullen reageren. Worden wij als een bug beschouwd, of zijn we een onvoorziene consequentie van het algoritme? Wat in feite het zelfde is, alleen worden bugs uitgeroeid, en onvoorziene consequenties in de wetenschappelijke literatuur beschreven."
"Wat denk je? Moeten we voor ons leven vrezen?" Het is bijna griezelig hoe snel ik me liet meevoeren met hun wilde speculaties. Als je het mij vraagt: ik geloof niet dat onze wereld een virtuele wereld is, of zelfs maar kan zijn. Daarvoor is die te veelvormig en complex, met een hoop trekjes waar een hacker nooit aan zou hebben gedacht, en als die er wel aan zou hebben gedacht, hij ze nooit de moeite waard zou hebben gevonden om in zijn wereld in te bouwen. Denk bijvoorbeeld aan veroudering. Mensen die ouder worden, krijgen meer uitgesproken gelaatstrekken, met rimpels en zo. En dat geldt ook voor andere dingen. Een oud boek, met vochtvlekken en slijtage aan de kaft, heeft veel meer persoonlijkheid dan een boek vers van de pers. Zou een hacker dat wel interessant vinden? Als je het mij vraagt, zeg ik dat ik niet geloof in virtuele hackers. Maar toch dacht ik met een zekere huivering aan een virtuele schepper die vanuit een virtuele hemel zijn schepping overziet en zich afvraagt waar hij in moet grijpen.
"Nou, ik denk niet dat wij simpelweg zullen worden uitgewist" antwoordde John. "Dat zou immers tot inconsistenties leiden. Ons bestaan heeft gevolgen. Wij hebben dingen aan de wereld veranderd. Wij hebben ideeën in de hoofden van anderen geplaatst. En als wij simpelweg spoorloos verdwijnen, zijn die gevolgen oorzaakloos. Het zouden zoiets als wonderen zijn. En daar houden figuren als hackers niet van. Alles moet een oorzaak hebben en er moeten geen dingen spontaan ontstaan, verdwijnen of veranderen. Ook virtuele werelden moeten aan wetmatigheden voldoen."
"Hier spreekt de ware nerd." reageerde George. "Maar ik denk dat die hackers dat ook zijn, en dat je daarom gelijk hebt. Maar wat wij hier doen, moet toch ook consequenties hebben. Denk aan 'the Matrix', waar mensen die doorhebben dat ze in een virtuele wereld leven, heftig worden bestreden."
"Maar 'the Matrix' moet het voor een groot deel van de actie hebben. Het is geen wijsgerig betoog, maar gewoon een spannende film. Dus een inconsistentie hier en daar wordt gewoon voor lief genomen." betoogde John. "Maar een wereld, en dus ook een virtuele wereld, verdraagt geen tegenspraken. Als er van hogerhand maatregelen worden genomen, dan passen die in het verhaal van de wereld. Ik sluit niet uit dat dat nare consequenties voor ons kan hebben, maar het geeft ons tenminste een kans om ons teweer te stellen."
Ik begreep niet goed hoe John en George zo nuchter hun virtualiteit konden bespreken. Als je echt gelooft dat er gevaar dreigt, dan ga je niet daarover filosoferen, maar probeer je iets te doen. Tegelijkertijd besefte ik dat ik door hun ideeën werd aangedaan. Ik geloofde niet in een virtuele wereld, maar ik kon niet rustig blijven bij twee mensen die daar wel in geloven, maar niet de consequenties daarvan accepteren.

Ik dacht dat John zielstevreden aan zijn virtuele werelden zat te knutselen. Maar blijkbaar vergiste ik me daar in. In de twee weken die volgden, hoorde ik steeds vaker berichten dat het niet goed ging met John. Hij sliep niet meer, en was dag en nacht te vinden in het lab, waar hij monomaan met zijn computer zat te werken. Als je hem aansprak bromde hij iets van "Geen tijd", en ging door met waarmee hij bezig was. We vroegen ons af of we hem niet met geweld van achter die computer vandaan zouden moeten sleuren. Maar de enige die echt iets deed, was George. Hij zat halve dagen op John in te praten, en probeerde hem ervan te overtuigen toch wat rust te nemen. Meestal eindigde dat in een luide scheldpartij van John, waarna George maar weer teleurgesteld afdroop.
Dat kon niet goed blijven gaan. En dat deed het ook niet. Op een gegeven moment sloegen bij John de stoppen door. Hij gooide zijn computer door de zaal en begon op alles en iedereen wat hij tegen kwam in te rammen. Karel wist hem tegen de grond te werken en ging op hem zitten, terwijl George 112 belde. De politie was er binnen vijf minuten. De ambulance even later. Toen de verpleger John een kalmerend middel wilde inspuiten, ging die zo te keer dat Karel hem niet meer kon houden. De twee agenten moesten helpen om hem in bedwang te houden. Versuft werd hij op een brancard weggevoerd. Nadat John veilig in de ambulance was gelegd vroeg een van de politiemannen aan Baetens of die aangifte wilde doen van vernieling. Dat wilde Baetens niet, maar de kapotte spullen moesten toch vervangen worden, en om daarvoor de financiën los te krijgen moest er eerst een officieel proces verbaal worden opgemaakt. Baetens keek nog eens naar de brokstukken, en besloot toen om die vervanging dan maar te bekostigen uit het normale budget van het instituut.
In het ziekenhuis kwam John in de gesloten psychiatrische afdeling terecht, waar men hem aan het infuus hing om hem een slaapkuur te laten ondergaan. De behandelende psychiater, die hem daarna sprak, dacht aan paranoia, en probeerde een behandeling te starten om hem van zijn waanideeën af te helpen. George en ik vroegen een gesprek aan met de man, om hem iets van de achtergronden duidelijk te maken, maar toen we hoorden dat die aan waanideeën dacht, probeerden we hem dat uit zijn hoofd te praten. Is iets wat goed is doordacht en moeilijk te weerleggen eigenlijk wel een waanidee? Voor de psychiater was het simpel: iets waar de overgrote meerderheid van de mensen niet in gelooft, is een waanidee. Maar voor John lag dat toch anders. Zijn ideeën waren beredeneerd, het was duidelijk waar ze vandaan kwamen. Moet je zoiets dan uit zijn hoofd zien te praten, of proberen te verwijderen met hypnose of andere psychiatrische trucs? Waar hij behoefte aan had was hulp, hulp om met zijn obsessie om te gaan, maar niet aan een hardhandige verwijdering ervan, of een regime van chemische anxiolytica. En die hulp wilden George en ik hem wel geven.
Het kostte een hoop overredingskracht om de psychiater duidelijk te maken wat er nou speciaal was aan Johns geval. Wij waren ervan overtuigd dat zijn probleem niet zozeer emotioneel was, maar meer intellectueel. Hij moest leren inzien dat er te leven valt met mogelijke bedreigingen, en dat wild om zich heen slaan in ieder geval geen oplossing was. Uiteindelijk stemde de psychiater ermee in dat wij zouden proberen hem weer normaal te laten functioneren. John zou eens in de twee weken bij hem verslag doen van hoe het met hem ging, en wij zouden de psychiater erbij halen als het weer eens uit de hand dreigde te lopen.
Wat maakt een idee tot een waanidee? Natuurlijk, als je vast in iets gelooft wat aantoonbaar niet het geval is, dan lijd je aan waanideeën. Maar wat als jouw overtuiging aantoonbaar tot de mogelijkheden behoort? Als er op geen enkele manier kan worden aangetoond dat wat jij gelooft niet mogelijk is, terwijl je wel een consistente redenering kunt opzetten die laat zien dat het zo zou kunnen zijn, is er dan nog sprake van een waanidee? We zouden op geen enkele manier John kunnen overtuigen van de onwaarheid van zijn opvattingen. We konden alleen hopen hem zo ver te krijgen dat hij ermee zou kunnen leven. Geen enkele opvatting is absoluut waar. Er zijn altijd andere mogelijkheden. De geschiedenis van de wetenschap laat overtuigend zien dat ieder idee, hoe goed doordacht ook, door de werkelijkheid kan worden achterhaald. En dat was waar we John van zouden moeten doordringen.
Waar John vooral behoefte aan had, was relativeringsvermogen. Je kunt wel vast in iets geloven, maar je moet je altijd bewust zijn van de alternatieven. Want vergissen is menselijk en niets is absoluut. Ik dacht dat Floris wel een rol zou kunnen spelen in Johns recuperatie, en dat was ook zo. Floris beschikte over bepaalde meditatietechnieken die John konden helpen om de rust te vinden die hij nodig had om in het reine te komen met zijn situatie. Want hij realiseerde zich wel dat de rol van de held uit the Matrix, Neo, niet voor hem was weggelegd. George wilde wel helpen met John te praten, maar van meditatie wilde hij niets weten. We spraken af dat hij er zich niet mee zou bemoeien.
Wat we wilden bereiken is John een nuchtere kijk te geven op de omstandigheden waarin hij verkeerde. Nog altijd geloofde hij half en half in 'de grote hacker in de hemel', zoals George het spottend noemde. Maar hij besefte dat het geen zin had om met veel misbaar in opstand te komen. Als er zoiets bestond als die hacker, was die veel te machtig om rechtstreeks te bestrijden. Waar het nu om ging was een manier van leven te vinden waarbij dat beeld van die almachtige zoveel mogelijk op de achtergrond zou blijven, terwijl John toch een maximale vrijheid zou genieten. Dat was ook wat hij zelf wilde. Hij zei dat hij alert zou blijven op ieder teken van een ingrijpen door een hogere macht, maar zo lang dat zich niet zou realiseren, zou hij doorgaan met grenzen opzoeken. Dat klonk goed, maar nu was het zaak dat ook te realiseren.

Hogere machten zijn het domein van religies. Over religies gesproken: is boeddhisme eigenlijk wel een religie? Die middag zou een gesprek tussen John en Floris plaatsvinden, en ik had beloofd daar bij te zijn. En Floris is een gelovig boeddhist, die zijn overtuiging niet onder stoelen of banken steekt. Maar met hem voelde ik me qua opvattingen veel meer verwant dan met Johan. Ik was heel benieuwd hoe hij John zou aanpakken. Ongetwijfeld met fluwelen handschoenen, maar wel doortastend. We ontmoetten elkaar bij de koffieautomaat, en we besloten buiten op een bank te gaan zitten, voor meer privacy. En het weer werkte goed mee.
“Jullie vinden vast dat ik me druk maak om niets.” zei John. “Ik kan niemand van mijn standpunt overtuigen. Jullie zullen het ook wel niets vinden.”
Voordat ik daarop kon ingaan, had Floris al het woord genomen. “Ik vind niets van jouw standpunt.” zei hij. “Ik ben hier niet om daar iets van te vinden. Ik ben hier om te horen wat jij ervan vindt. Ik vind ieder standpunt goed, als het goed doordacht en goed doorvoeld is. Het moet niet alleen beredeneerd zijn, maar je moet het je ook eigen hebben gemaakt. Als je het hebt gemaakt tot iets van jezelf, neemt niemand het gemakkelijk van je af. Maar je moet er wel voor staan.”
John zweeg, en keek nadenkend voor zich uit. “Wat is eigenlijk jouw standpunt?” vroeg ik.
John keek me aan met een blik van “wat maak je me nou?”, maar hij begon wat aarzelend zijn opvattingen te formuleren.
“Ik denk dat de wereld waarin wij leven op de een of andere manier niet werkelijk is. Ik denk dat we worden bekeken door wezens die we niet kunnen zien. En die wezens toveren ons op de een of andere manier een wereld voor van hun eigen maaksel.”
“Heb je het nou niet eigenlijk over het zelfde als wat religieuze mensen geloven?” vroeg ik. “Zij geloven in een onzichtbare God die alles heeft geschapen, inclusief onszelf, en die ons gade slaat om ons gedrag te beoordelen.”
John keek verbaasd. “Zo heb ik het nog niet bekeken. Het lijkt er wel op. Alleen is die God van de gelovigen een goedgunstige God. De wezens waar ik het over heb, zijn niet te peilen. Ze kennen geen goed en kwaad. Ik denk dat ze met ons experimenteren.”
“Waar blijkt dat uit?” vroeg ik.
“Kijk maar naar wat ons allemaal kan overkomen. Kijk naar de concentratiekampen van de tweede wereldoorlog. Doet dat jullie niet denken aan het ‘Stanford prison experiment’ van Philip Zimbardo? Daar werden studenten in een situatie gebracht van extreme ongelijkheid. En dat leidde niet tot solidariteit, maar tot vijandschap, tot vernedering en zelfs mishandeling. Zimbardo deelde zijn proefpersonen op in twee willekeurige groepen. In de tweede wereldoorlog werd er ook een tamelijk willekeurige indeling gemaakt, tussen joden en ariërs. Ik denk dat iemand onze omstandigheden manipuleert om te zien hoe wij daarop reageren, en dat dat leidt tot extreme situaties. Als je de wereld objectief bekijkt, dan vind je daar geen goddelijke goedheid, maar enkel ellende en verdriet voor de meeste mensen. En er is niets wat we daaraan kunnen doen. We dachten dat we een betere wereld zouden krijgen toen de koude oorlog was afgelopen, maar nu gaat het steeds meer de verkeerde kant op. We kregen het klimaatprobleem, de bankencrisis, het vluchtelingenprobleem, en een Rusland dat zich herbewapent en zich naar de buitenwereld steeds agressiever opstelt.”
“Ik kan me voorstellen dat die visie nogal deprimerend is.” zei Floris. “Hoop je, of verwacht je nou dat wij gaan proberen je die ideeën uit je hoofd te praten?”
“Ik weet niet wat ik verwacht. Vaag hoop ik dat iemand me een andere visie kan aanreiken waarin ik kan geloven en waar ik niet zo somber van word.”
Ik besloot het verder aan Floris over te laten. Ik was heel benieuwd waar hij mee op de proppen zou komen: “Blijkbaar heb je behoefte aan een andere manier om tegen de wereld aan te kijken. Waarom blijf je dan vasthouden aan de visie die je zo somber maakt?”
“Ik ben bang dat als ik mijn argwaan zou afleggen, als ik op zoek ga naar een zonnige kijk op het leven, ik weerloos ben tegen de krachten die mij tegenwerken.”
“Denk je dat die krachten het special op jou gemunt hebben?”
“Dat weet ik niet. Maar het valt me vaak op dat anderen niet getroffen worden door de tegenslagen die ik onderga.”
“Geloof je dan anderen geen tegenslagen ervaren?”
“O, vast wel. Maar zij worden er niet zo door gehinderd.”
“Ligt dat aan die tegenslagen, of aan die mensen?”
“Ik denk dat het best wel eens aan die mensen zou kunnen liggen. Maar mij lukt het niet om zo te zijn.”
“Ik heb een voorstel: laten we eens tien minuten lang hierover mediteren. Denk ja dat je dat kunt?”
“Nou, dat weet ik niet. Ik heb nog nooit gemediteerd.”
“OK, laten we het proberen. Ga rechtop zitten. Zet je voeten naast elkaar, plat op de grond. Leg je handen in elkaar als een kommetje voor je buik. Doe je ogen dicht en probeer je voor te stellen hoe de wereld er zonder tegenslagen er uit zou zien. Ik denk dat je daarbij best wel de neiging zult hebben om weer in somberheid te vervallen. Als dat je overkomt, laat het gebeuren, en let op wat het met je doet. Maar probeer daarna de draad weer op te vatten, met nieuwe positieve gedachten. Doe jij ook mee, Bart?”
Wat kon ik anders dan mee te mediteren? Ik had daarmee geen ervaring, maar het leek me wel interessant om eens mee te maken. Dus daar zaten we dan, op een bank in de zon, rechtop, met de ogen dicht. Af en toe hoorde ik mensen langs komen. Soms waren ze in gesprek, en dan vielen ze stil als ze ons passeerden. Ik voelde me daar in het begin ongemakkelijk bij, maar dat ging na een paar minuten over. Het voelde best ontspannen. Toen Floris na tien minuten zei: “Doe je ogen maar weer open”, had ik wat moeite om weer terug te komen in de dagelijkse werkelijkheid.
“Wat vond je ervan?” vroeg Floris aan John.
“Best wel relaxed.”
“En hoe ging het met je sombere buien?”
“Het was alsof er donkere wolken overkwamen. Maar die trokken ook weer weg. In het begin werd ik daar wat onrustig van, maar later kon ik dat gewoon laten gebeuren.”
“Prima. Denk je dat je dit ook zelf kunt doen? Gewoon, af en toe tien minuten, met een eierwekker erbij om je weer terug te halen. Bijvoorbeeld iedere dag voordat je met je werk begint.”
“Ik wil het in ieder geval proberen. Maar wat is nou eigenlijk jouw visie? Misschien dat die me kan helpen om van mijn somberheid af te komen.”
“Ik wil je niets opdringen. Je moet echt je eigen weg zien te vinden. Maar zelf ga ik ervan uit dat ik op de een of andere manier verbonden ben met iets veel groters. Ik sta in contact met de wereld, zoals de paddenstoelen in een heksenkring in contact staan met het mycelium onder de grond. En dat is wederzijds. De wereld bevat alle dingen, en ieder ding bevat op de een of andere manier de hele wereld. Maar als ik jou was, zou ik me daar nog niet al te druk om maken. Je moet eerst de juiste instelling zien te vinden. Ga nou niet filosoferen over hoe de wereld in elkaar steekt, maar hou het bij jezelf. Wat is het, dat je ondergaat? Wat is het, dat je geest je voorspiegelt, en hoe ga je daarmee om? Dan stel ik voor dat we het nu voor gezien houden, en over precies een week verder gaan.”
Ik vroeg me af wat George ervan zou hebben gevonden, als hij er bij was geweest. Ik begrijp nou waarom hij zich hiervan afzijdig wilde houden, terwijl hij toch John wilde helpen. Maar voor mij was het een verrijkende ervaring. Ik keek al uit naar de volgende bijeenkomst.

En toen was het weer tijd voor de wekelijkse bijeenkomst met John en Floris. Dat was mijn initiatief, maar intussen had Floris de regie overgenomen. En ik liet me graag door hem regisseren. De vorige keer had hij ons aan het mediteren gezet, met aan het eind de boodschap dat we het iedere dag tenminste tien minuten moesten proberen. Maar daar was ik helaas niet aan toe gekomen. Toen Floris aan het begin van de zitting vroeg hoe het was geweest, moest ik beschaamd vertellen dat het voor mij bij twee pogingen was gebleven, en dat ik verder zo was afgeleid, dat ik het daarbij had gelaten. John bleek actiever te zijn geweest. Hij was iedere dag minstens tien minuten gaan zitten, en soms wel langer.
“Een paar keer, toen ik me weer erg somber voelde, ben ik gaan zitten, met mijn ogen dicht, zoals jij het had voorgesteld”zei hij tegen Floris, “en toen had ik echt het gevoel dat ik die somberheid van buiten af kon bekijken. Ik was tegelijk iemand die somber was, en iemand die keek naar een somber iemand. En dan vereenzelvigde ik me met die tweede persoon, en de somberheid trok zich langzaam terug. Maar tegelijk moest ik denken aan die hackers, die ons hebben op gesloten in een virtuele wereld. Ik had het gevoel, dat ik in het hoofd van zo’n hacker zat toen ik mezelf daar zo zag zitten.”
Floris reageerde voor zijn doen tamelijk heftig: “Je zag jezelf als een hacker die jou zijn wil oplegt? We zouden dat als een Freud kunnen analyseren en verklaren als een confrontatie tussen het id en het ego. Misschien spreekt jou dat aan. Maar ik zou liever wat dichter bij mezelf blijven, en er geen verhaal bij willen vertellen. Het gaat er mij om wat je ervaart, niet om wat je erbij bedenkt. Als je verklaringen gaat zoeken, dan drijf je af, en je moet erbij blijven. Je moet blijven voelen wat je voelt. Het gaat om wat je ondergaat, niet om hoe je het duidt. Het gaat om de confrontatie met jezelf. Later mag je er over nadenken. Maar probeer tijdens het mediteren bij jezelf te blijven.”
Floris keerde zich weer tot John, en vroeg: “Snap je wat ik bedoel? Realiseer je wat er met je aan de hand is. Laat je gevoelens niet op de achtergrond blijven, maar haal ze naar voren.”
John keek nadenkend voor zich. “Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt. Maar wat moet mij dat opleveren? Moet ik vrede leren hebben met mijn somberheid? Of moet ik inzien dat ik verkeerde denkbeelden heb? Als dat laatste zo is, dan moet ik me toch in ieder geval die denkbeelden voor ogen stellen, toch?”
“Ik denk niet, dat er op zichzelf verkeerde denkbeelden zijn. Er zijn denkbeelden die niet passen bij wie je bent, bij je persoonlijkheid, bij het leven dat jij zou willen leven. Als dat zo is, dan zul je op de een of andere manier wat aan die denkbeelden moeten doen. Maar eerst moet je er achter zien te komen wat jouw manier van leven zou moeten zijn. Ik denk bijvoorbeeld dat jij niet iemand bent die alles wil kunnen beredeneren, dat je liever op je gevoel zou willen vertrouwen, maar dat je dat niet kunt, door welke oorzaak dan ook. Maar ik wil je niets opdringen. Je moet niet naar mij luisteren, maar naar jezelf. En daarbij kan de meditatie je helpen.“
Dat waren woorden die ik me ook moest aantrekken, bedacht ik. Ik vroeg me af hoe Floris hier terecht was gekomen, in de business van theorievorming, en niet als therapeut was verder gegaan, na zijn studie. Mijn gedachten werden onderbroken door Floris, die zei: “Zullen we het nog eens proberen?” en ons uitnodigde om weer een meditatieoefening te doen.
In de dagen die volgden, probeerde ik wat consequenter iedere dag wat aan meditatie te doen. Ik ontdekte dat de Hades daarvoor een ideale gelegenheid bood. Als ik daar in het halfdonker ging zitten, met mijn handen in mijn schoot, had ik al snel geen last meer van anderen, die daar achter hun laptop met hun werk bezig waren. Ik denk dat de atmosfeer daar de rust bevordert. De Hades vormt een soort stiltecentrum, ook al is het een doorgang van en naar het instituut.

Bij de volgende bijeenkomst van John met Floris begon John meteen met een vraag: “Je had het vorige keer over denkbeelden, en dat het er niet om gaat welke denkbeelden je hebt, maar of die bij je passen. Ik moest proberen uit te vinden in hoeverre mijn denkbeelden bij me passen, of zoiets. Ik heb het geprobeerd, maar mijn denkbeelden maken me heel ongelukkig. En ik weet niet wat ik daaraan kan doen. Ik denk dat die denkbeelden wel juist zijn.”
“Waarom denk je dat?” vroeg Floris.
“Omdat ik overal tekens zie die daar op wijzen. Ik heb het eerder al gehad over de vervorming van markeringen op de snelweg. En zo is er meer.”
“Jij gelooft dat je leeft in een gesimuleerde wereld. Kun je geen alternatieve verklaringen bedenken voor wat je meemaakt?”
“Misschien wel. Ik zou me kunnen voorstellen dat die vervormingen iets te maken hebben met hoe mijn ogen werken. Maar dat voelt niet goed. Het is te gekunsteld. Het is dan enkel bedacht om aan mijn overtuiging te kunnen ontsnappen.”
Daar moest Floris even over nadenken. “OK. Maar waarom voel je je dan zo ongelukkig bij dat idee van die simulatie? Per slot van rekening geef je jezelf gelijk wat dat betreft. Het is niet zo dat je aan twijfel ten onder gaat. En dat terwijl de meeste andere mensen heel andere overtuigingen koesteren. Waarom zouden zij niet geloven wat jij gelooft?”
“Dat weet ik niet. Misschien zijn ze nooit op het idee gekomen. Misschien kunnen ze het zich simpelweg niet voorstellen. Ik kan niet voor andere mensen spreken.”
“Wat die andere mensen wel laten zien, is dat er goed te leven valt met andere overtuigingen. Maar jij denkt dat zo’n leven niet voor jou is weggelegd.”
“Dat klopt. Ik zie wat ik zie en ik voel wat ik voel. Ik voel me daar heel ongelukkig bij, maar ik weet niet wat ik daaraan kan doen.”
Floris krabde eens aan zijn nek. “Ik ben ook maar een amateur. Ik ben geen professionele therapeut. Maar ik denk en ik voel kennelijk heel andere dingen dan jij. Als ik jou kan helpen, dan is dat enkel vanuit de dingen die ik voel. Jij voelt je ongelukkig, en ik voel me dat niet zo. En dat wil ik op jou overbrengen. Eigenlijk is dit voor mij ook een soort zelfonderzoek. Misschien kun jij me daarbij helpen, zodat ik jou beter kan helpen.”
“Ben je dan niet bang dat ik jou overtuig, en dat jij dan ook zo somber wordt?”
“Dat is een risico. Maar ik ben bereid dat te lopen. Ik denk dat gelijkmoedigheid somberte kan overwinnen.”
“OK. Waarom geloof je niet dat ik gelijk heb?”
“Daar heb ik verschillende redenen voor. Maar ik denk niet dat het daar om gaat. Het gaat om overtuigingen, niet om bewijsbare wiskundige stellingen. Bewijzen zijn niet interessant. Denk eens aan al die godsbewijzen waar gelovige mensen in de loop van de tijd mee op de proppen zijn gekomen. Hebben die de ongelovigen op andere gedachten gebracht? Ik denk dat die bewijzen meer waren bedacht om eigen twijfels te sussen dan om anderen te overtuigen.”
“Denk jij dat ik me uit onzekerheid aan mijn eigen overtuiging vastklamp?”
“Je zoekt in ieder geval actief naar bewijzen voor die overtuiging. Als je overtuigd ben van je gelijk, waarom zou je het dan nog willen bewijzen? En waarom zoek je niet naar argumenten tegen die overtuiging? Als je je daar zo ongelukkig bij voelt, waarom probeer je er dan niet van af te komen?”
“Dat zou ik wel willen, maar ik weet niet hoe. Ik heb gelijk of ik heb ongelijk. Ik denk dat ik gelijk heb, en tot nu toe heeft niemand het tegendeel bewezen.”
“Maar je erkent dat je er ook anders over kunt denken?”
“Ik denk dat er mensen zijn met een andere mening dan ik, die daar net zo sterk van overtuigd zijn als ik van mijn opvatting.”
“Maar als jij gelijk hebt, hebben die anderen ongelijk. Waarom bestrijd je die andere mening dan niet?”
“Dat doe ik, als ze mijn mening bestrijden. Maar ik ben geen zeloot. Van mij mag iedereen geloven wat hij wil, als ze dat mij dan ook maar laten doen.”
“Mag ik je vertellen wat ik geloof?” vroeg Floris.
“Ga je gang.”
“Ik geloof niet in absolute waarheden. Ik geloof niet in tegenstellingen van opvattingen die elkaar uitsluiten. Waarheden bestaan niet in isolatie. Waarheden bestaan dank zij andere waarheden. Ik geloof dat er vele waarheden zijn, en dat die elkaar aanvullen. Iets is waar omdat er vele andere dingen waar zijn. Als je iets voor waar aanneemt, doe je dat vanuit al die dingen die je voorheen voor waar hebt aangenomen. En als je iets voor onwaar aanneemt, doe je dat omdat het niet te verenigen is met iets wat jij voor waar aanneemt. Maar de verknoping van waarheden waar ik van uitga is zo ingewikkeld dat ik nooit kan uitsluiten dat er daarin ook waarheden zijn die onderling niet verenigbaar zijn. En natuurlijk komen een hoop van de dingen die ik voor waar aanneem overeen met wat anderen voor waar aannemen, anders zou ik alleen maar als een kluizenaar kunnen leven.”
“Oeps, dat is een hele geloofsbelijdenis. Ik weet niet of ik die in één keer kan overzien. Maar ik denk dat ik wel een indruk heb. Wat ik me wel afvraag, is hoe je zo wetenschap kunt beoefenen.”
“Waarom zou dat niet kunnen?”
“Omdat de wetenschap geen inconsistenties toelaat. Als twee theorieën strijdig zijn, moet er een wijken.”
“Is dat zo? Hoe komt het dan dat we zowel de zwaartekrachttheorie van Newton gebruiken als die van Einstein? Die zijn op geen enkele manier verenigbaar. Voor Newton is de zwaartekracht iets wat werkzaam is tussen twee massa’s in een onveranderlijke, starre ruimte. Voor Einstein is de zwaartekracht juist een gevolg van de kromming van de ruimte door die massa’s. Dat kan niet allebei waar zijn.”
“Dat we Newton nog gebruiken, is puur pragmatisch. Het werkt in eenvoudige gevallen. Maar in feite heeft Einstein bewezen dat Newton ongelijk heeft.”
Met een glimlach zei Floris: “Jij gaat uit van een ideaalbeeld van wetenschap. Je bent er, denk ik, van overtuigd dat er ooit een ‘theorie van alles’ zal zijn, één samenhangende, consistente theorie, hoe complex ook, die alles zal verklaren wat er te verklaren valt.”
“Dat is voor mij inderdaad waar we met de wetenschap naar toe moeten.”
“Maar je weet niet of het ook realiseerbaar is.”
“Waarom zou het niet realiseerbaar zijn?”
“In de wiskunde heeft ook ooit dat geloof geheerst. Volgens de wiskundige Hilbert moesten wiskundigen ernaar streven om van de wiskunde een groot, sluitend geheel te maken. Maar toen kwam de wiskundige Gödel, en die bewees op wiskundige wijze dat dat een onbereikbaar ideaal is. Nou is de werkelijkheid veel gecompliceerder dan de wiskunde ooit zou kunnen zijn. Waarom zou voor een wetenschappelijke beschrijving daarvan dan wel moeten gelden, wat voor de wiskunde niet geldt?”
“Maar als je er niet van kunt uitgaan dat we van de werkelijkheid een samenhangend geheel zonder tegenstrijdigheden kunnen maken, dan kun je bij ieder verschijnsel wel verschillende verklaringen verzinnen.”
“Inderdaad. Is daar bezwaar tegen?”
“Nou, het stuit me tegen de borst. Het maakt mijn werk op de een of andere manier minder waardevol.”
“Waar heb je meer moeite mee: dat de werkelijkheid een computersimulatie is, of dat je voor ieder verschijnsel verschillende verklaringen zou kunnen bedenken?”
John had de hele tijd voorover gezeten, ellebogen op tafel, met een felle blik naar Floris. Nu ontspande zich zijn gezicht en kwam hij overeind. “Nou, daar moet ik eens heel diep over gaan nadenken. Misschien moet ik het tot onderwerp van een meditatie maken.”
Dat laatste klonk bijna vrolijk. John was nu blijkbaar heel wat minder somber was dan in het begin, ook al was er een van zijn vaste overtuigingen onderuit gehaald. En ook in de weken die volgden zou zijn stemming een stuk beter zijn dan voorheen. Floris mocht dan weliswaar geen therapeut zijn, zijn therapie had wel effect.

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Pim

Geplaatst op

21-03-2018

Over dit verhaal

John, een onderzoeker in een researchgroep, denkt dat hij op het spoor is gekomen van een belangrijke ontdekking± onze wereld is een simulatie. We leven virtueel in een computer. Dat idee wekt in hem een diepe depressie. Wat moet hij ermee?

Geef uw waardering

Er is 2 keer gestemd.

Social Media

Tags

Meditatie Paranoia Psychotherapie Sciencefiction

Reacties op ‘Virtual reality’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd