Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

de schrijver

De schrijver
(c) istvan koning

De schrijver werd wakker na een onrustige nacht.
Hij werd de laatste tijd gekweld door vervelende, maar soms ook boeiende dromen, die een enkele maal uitliepen op zware en diepe nachtmerries, waaruit hij zich met moeite wist te bevrijden, ondanks dat hij zich bewust was, dat hij droomde. Maar dit keer was het anders.
In de afgelopen nacht was er iets vreemds geweest, waar hij geen enkele verklaring voor kon vinden.
Normaal gesproken wist hij de meeste dromen wel te herleiden, maar heel soms kon hij ze niet goed thuisbrengen. Heel af en toe, zoals nu, kon hij er geen touw aan vastknopen.
Hij wist, dat hij vannacht droomde, dat hij iemand gesproken had, maar waarover gesproken werd kon hij zich niet meer herinneren. Ook niet met wie hij had gepraat.
Wel was er een beklemmend gevoel overgebleven in zijn hoofd en hoe hij ook tastte en zocht, hij kon geen enkel beeld terug roepen, welke de afgelopen nacht hem in zijn droom waren verschenen.
Bijna altijd schreef hij ogenblikkelijk zijn dromen op. Daartoe lag er naast zijn bed altijd een potlood en een smoezelig opschrijfboekje. Ook nu besloot hij iets op te schrijven, al waren het dan geen beelden of situaties. Hij kon in ieder geval het bijzondere gevoel opschrijven, dat hij had overgehouden aan deze nacht.
Het gevoel van geketend zijn, beklemd, angstig en toch nieuwsgierig.
Hij pakte het stompje potlood, wat vreemd aanvoelde in zijn hand. Het leek alsof zijn vingers een vreemd voorwerp vasthielden. Iets, wat ze nog nooit eerder hadden vastgehouden. Ook het boekje voelde koud en nietszeggend aan. Hij grabbelde erin naar een lege plek.
Sommige aantekeningen besloegen enkele bladzijden, anderen bestonden uit slechts enkele woorden.
Soms stonden de zinnen verticaal langs de kantlijnen, op zijn kop zelfs stonden er woorden.
Eerst maar de kernwoorden opschrijven, waardoor hij in ieder geval het achtergebleven gevoel niet zou vergeten. Beklemming was een goed woord.
Maar het stompje potlood lag hem niet goed in de hand.
Hij schreef toch altijd met dit potlood tussen duim, wijsvinger en middelvinger geklemd, maar nu voelde dat volslagen onbekend aan. Hij probeerde een andere houding, maar dat leek helemaal nergens op.
Tenslotte forceerde hij zijn normale houding en kneep hard in het potlood om het niet uit zijn handen te laten glippen. De punt drukte hij tegen het papier aan, maar tot schrijven kwam het niet. Iets hield de hand tegen, iets hield de vingers op hun plaats. Het voelde aan alsof het papier en het potlood elkaars tegenpolen waren. Ze stootten elkaar af. Hoeveel kracht hij ook zette, de punt kwam niet tegen het papier aan.
Hij keek naar zijn hand en zag, dat die verkrampt zich klauwde om het stompje potlood. Hij herkende er niet zijn hand in.
Er spoelde een branding van paniek door hem heen en in een flitsende reflex smeet hij het boekje en potlood van zich af, zijn slaapkamer in.
Verbijsterd staarde hij naar zijn beide handen, naar de polsen, de palmen en naar de vingers. Hij kon ze soepel spreiden en weer sluiten en er was niets geks aan te zien. Elke beweging die hij wilde, konden zijn handen maken. Was hij wel goed wakker geweest of was het nog een verlengstuk van zijn droom?
Hij stapte uit bed en vond zijn potlood en opschrijfboekje op de grond.
Weer voelde het potlood nietszeggend aan, als een vreemd voorwerp. lsof hij moest schrijven met een zacht rubber slangetje. Hij kneep hard in het potlood, omdat hij het gevoel had, dat het hem uit de vingers vallen.
Zou er dan soms iets aan het gevoel in zijn handen zijn veranderd. Hij vloekte panisch omdat het ineens door het hem schoot, dat het wel eens een hersenbloeding kon wezen. Tenslotte had hij de nodige jaren achter de rug en die waren niet allemaal even voorzichtig doorleefd. Maar een verlamming in beide handen tegelijk kwam toch nooit voor?
Hij pakte zijn broek en trui, maar die voelden normaal aan als alledag, zoals zijn sokken en schoenen. Ook zijn baard en snor gaven een normaal gevoel, niets mee aan de hand.
Hij liep naar zijn werkkamer en de kou van de kale houten vloer trok omhoog in zijn voeten.
Op zijn bureau lag zijn favoriete pen, een fineliner. Hij nam het in de hand en het was alsof hij door de bliksem werd getroffen. Ook deze pen was hem vreemd en toen hij wilde schrijven op een altijd klaarliggend vel papier, wist hij geen letter neer te leggen.
Zijn knieën werden slap en een wee gevoel van misselijkheid kwam omhoog in zijn borst. Hij hield zich vast aan de rand van zijn bureau en liet zich in zijn stoel zakken. Met doorzichtige ogen staarde hij vertwijfeld voor zich uit.
Wat was hier gaande? Wat was de betekenis van dit alles? Dat er iets bijzonders aan de gang was, werd hem zo langzamerhand wel duidelijk, maar wat het ook zou mogen zijn, hij had niet de geringste denkrichting. Doorslaggevende schrik was op dit moment alles wat hem beheerste en hij moest zich tot het uiterste bedwingen om het niet op een schreeuwen te zetten.
Op de opstaande rand van zijn bureau stonden vreemde tekens, welke overplakt waren met plakband.
Vreemde tekens? Daar had hij zijn lijfspreuk geschreven en er verschillende malen met cellotape overheen geplakt. Maar nu was het voor hem onleesbaar. Wie had dit veranderd?
"Inspiratie kun je niet dwingen" had er gestaan. Maar wat er nu stond, waren geen letters. Het waren streepjes, vierkantjes en rondjes met soms een sterretje en een rechthoekje. Toch herkende hij aan de rangschikking van de tekentjes, dat ze op precies dezelfde plaatsen stonden als eens zijn letters.
Eerst tien tekentjes, dan drie, dan weer twee, enzovoort. Waren de lettertekens veranderd of zat het in zijn kop?
De paniek begon in te schikken ten einde plaats vrij te maken voor de binnensluipende radeloosheid.
Het zat in zijn kop, vast en zeker, het moet een hersenbloeding zijn of iets dergelijks. Ik ben eenzijdig verlamd schoot het door hem heen, maar nee, alles doet het nog zoals het behoort te doen. Alleen dat schrijven, wat verdomme zijn beroep was, lukte niet. En nu het lezen ook al niet. Ik ben beland in een horrorfilm, dacht hij. Een horrordroom, die nog niet afgelopen is, terwijl ik sodemieters goed weet, dat ik wakker ben.
Een beeld uit zijn kinderjaren flitste aan hem voorbij. Hij zag als kind zichzelf in bed liggen en voelde dat hij moest plassen. Hij droomde, dat hij opstond en naar de wc liep, dat hij zijn onderbroek open grabbelde en keurig in de wc begon te plassen. Hij herinnerde zich dat het dan warm begon te worden rondom zijn dijbenen en dat hij vervolgens wakker werd in een ondergeplast bed.
Dit was vast ook weer zoiets. Je droomt, dat je wakker bent, maar in werkelijkheid droom je nog steeds.
Hij had wel eens gehoord dat het voorgekomen was, dat iemand niet meer uit zo'n droomsituatie kon ontsnappen. Gevangen was in eigen illusie, in eigen droomwereld of zoals nu in zijn eigen nachtmerrie, zoals dat misschien bij coma- of Alzheimerpatiënten het geval was.
Alsof de grote leugen speciaal naar jou op zoek was. Was dit de grote leugen? Was dit leven niet echt hét leven en de wereld een schijnwereld? En was het licht omgekeerd , zodat het altijd van je afstraalde. Dat je altoos maar met het licht mee duisternis in keek. En dat de duisternis niet vanzelfsprekend altijd maar donker hoefde te zijn.
Hij pakte een brief, die de vorige dag hem was bezorgd, uit het bovenste laatje van zijn bureau. Onleesbaar spijkerschrift staarde hem tegemoet. Nou moet het godverdomme afgelopen zijn, dacht hij en smeet de buitendeur van zijn werkkamertje open om gewekt te worden door de koude ochtendregen. Hij stormde naar buiten en haalde diep adem.
Hij voelde niet de morgenfrisheid op zijn huid, noch de koude tinteling in zijn neus. Hij voelde ook niet de regen op zijn blote schouders. Hij hief zijn gezicht op om de koude regen te voelen snijden op zijn voorhoofd.
Niets voelde hij, helemaal niets. Hij hoorde vreemde geluiden uit zijn keel komen, toen de paniek in haar volledigheid toesloeg. Hij schreeuwde van angst met een vreemde lage stem.
Op de weg achter zijn tuin zag hij een groep kinderen op de fiets, zoals elke werkdag, die zich naar de school haasten. Hij zag ze wel, maar hij hoorde ze niet. De wereld was doodstil. Hij schreeuwde naar ze, maar ze keken niet. Hij gilde zo hard hij kon. Zo hard en zo lang bleef hij krijsen tot ze uit het zicht waren verdwenen en de bomen hen aan zijn oog hadden onttrokken. Ook de vrachtwagens hoorde hij niet.
Hij kokhalsde en rende naar het einde van zijn tuin en perste zzichzelf door de heg het trottoir op. De snijwonden van de takken voelde hij niet.
Nu stond hij op straat en griste de krantenjongen het papier uit de zijtas van de fiets. Niets! Onleesbaar!
Hij liet zich vallen op de grasberm aan de kant van het trottoir.
Hij werd stil en staarde met lege ogen naar het drukker wordende verkeer. Ook de voetgangers keken hem niet aan en liepen door alsof hij er niet was. Hadden ze dit soms met elkaar afgesproken? Was het misschien als grap bedoeld?
Maar nee, dit dagelijkse beeld van zijn straat kwam volledig natuurgetrouw over. Er was niets in het hele gebeuren om hem heen, dat hem als apart of bijzonder opviel. Toch stond er aan de overkant van de straat een man, die naar hem leek te kijken.
Hij ging staan en keek de man strak aan. Alsof hij een drenkeling was, zo klampte zijn ogen zich vast aan de man. De man echter verroerde geen vin en keek slechts naar hem, met belangstellende ogen. Er leek een soort glimlach om zijn lippen te spelen.
Grote ogen had hij, dat kon hij duidelijk zien, ondanks dat hij aan de overkant van de weg stond. Grote ogen, die kinderlijk keken, alsof ze voor het eerst de wereld zagen. Ogen gevuld met welwillende onschuld, herinnerde hij zich ooit eens geschreven te hebben over een mongooltje, die de hoofdpersoon was geworden in een van zijn boeken. Nu zag hij deze ogen.
De man aan de overkant tilde langzaam zijn arm omhoog en zwaaide naar hem, zoals een klein kind naar zijn moeder zwaait. De schrijver sloeg beide armen in de lucht en schreeuwde terug. De vreemdeling liep langzaam de straat op en kwam recht op hem af.
De schrijver stond als genageld. Zijn benen voelde vreemd en koud, gelijk het potloodje even tevoren in zijn hand. De man klapte tegen een scooter maar er veranderde niets. Ook de scooter reed gewoon door.
Bij de schrijver aangekomen hield hij in. Hij leek bijna licht te geven, deze geheimzinnige man.
Wat de schrijver nu in de ogen van de man zag was niet te noemen als 'kinderlijke onschuld', dit was heilige onschuld, absolute onschuld. Vrij van alles wat maar een zweem van boosheid, kwaadheid of achterdocht bezat. Een oprechtheid uitstralend, zo ontzagwekkend, dat alles wat hij had meegemaakt, alles wat hij ooit had bedacht, hierdoor verbleekten tot nutteloze futiliteiten.
Er gleed wat spuug uit zijn mondhoek naar beneden. Het glinsterde in de doorbrekende ochtendzon.
De man lachte grote witte melktanden bloot, waardoor hij leek op de kop van een ouderwetse pop, die hij als klein kind bezat en waar hij vroeger altijd mee sliep.
De schrijver voelde zijn keel dichtknijpen van radeloze angst en hij kokhalsde weer.
Eerst kwam er wat vriendelijk grommend geluid uit de keel van de man en toen zei hij, duidelijk verstaanbaar: " Aaah joh, jij moet niet bang zijn. Ik help je wel!"
Hij sprak langzaam en vrij luid. Hij moest goed nadenken, voordat hij een woord er uit kon krijgen.
Hij perste als het ware de woorden langzaam naar buiten, alsof zij één voor één geboren werden.
Daarop spuugde hij dikke klodders in zijn handpalm en wreef de handen over elkaar.
"Moet je eerst in je handen spugen," sprak hij met trage diepe stem, "dan krijg je geen blaren!"
Toen drukte hij beide handpalmen tegen de ogen van de schrijver, waardoor hij niets meer kon zien.
Hij voelde in zijn duisternis de kleverige nattigheid plakken op zijn huid.
Hij duwde hard en lang. Hoe lang kon de schrijver zich niet herinneren. Maar toen hij weer bij machte was om zijn ogen op te slaan, zat hij in zijn tuin op het grasveldje achter de heg, onttrokken aan het gezicht van de voorbijgangers.
Hij was slechts gekleed in zijn onderbroek.
Hij rilde, want het begon weer te regenen.

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

11-07-2015

Over dit verhaal

met moeite ontwaken uit een nachtmerrie

Geef uw waardering

Er is 5 keer gestemd.

Social Media

Tags

Angstentroost Twilight

Reacties op ‘de schrijver’

  • Oh ja, writer's block, we kennen ', en meer. Er was een tijd dat ik tekende, zong en schreef. Op een dag lukte niks meer. Het enige wat ik kon doen was er iets heel wanhopigs over dichten: "When I wake up tomorrow, I will not remember today - for sleep has washed from my helpless mind the memory of despair, of the white walls and blind eyes - of lips without a sound to reach my ears, hurting from the screaming silence" Het ging over, gelukkig.

    Irene O. - 30-04-2016 om 16:37

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!

Laatste nieuwsberichten

  • 21-02 - Spanning voelen bij online spelen

    Als online casino liefhebber, wil ik graag mijn ervaringen delen van het online spelen en andere spelers ook tips geven. Het is van belang dat je gaat kijken naar De beste online poker strategieën

    In Nederland mogen we sinds 1 oktober 2021 legaal online gokken. Dit betekent dat de Nederlandse Kansspelautoriteit vergunning verleend aan gokbedrijven die voldoen aan alle eisen...

Bekijk oudere nieuwsberichten »


Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd