Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Moezjik en Toezjik

Moezjik en Toezjik

Met bedaarde tred schoof hij het vlakke stuk op de helling van de heuvel Qolit af en kwam onderaan terecht bij de waterbron van Efendi. Uit deze bron, gemaakt ter nagedachtenis aan een overledene en allengs in verval geraakt, sijpelde nauwelijks hoorbaar slechts een waterstroompje dat deed denken aan een jongetje dat een plasje deed. De aarde hier die al maandenlang geen regen had gekend, gloeide gewoonweg. Zoals altijd in augustus heerste er een verzengende hitte die een mens de adem benam. Het wezen dat naar de bron was gekomen, heette Moezjik. Hij had het door de hitte zo benauwd gekregen dat hij, geen acht slaand op het zweet dat van hem afdroop, onder de rots waaronder hij lag uit was gekropen en helemaal hiernaartoe was gekomen. In het muurtje van de bron stonden tientallen met pijlen doorboorde harten gekrast.
'Lieve God, wat zijn er in dat dorp Camili Köyü toch veel stakkers net als ik', schoot het door hem heen.
Een grijze ezel doopte zijn wiegende hoofd in het vuile water dat zich in het bronbekken verzameld had en maakte na enkele slokken te hebben genomen briesende geluiden met neus en mond. Hij merkte niet eens dat Moezjik was gekomen. Bij elk gebries deed Moezjik van schrik een paar stappen achteruit.
De grijze ezel leek nog wel even bezig te zijn. En dat terwijl Moezjik door de hitte zo bevangen was dat hij het niet langer uithield. Nadat de grijze ezel nog eens door neus en mond had gebriest, draaide hij virtuoos honderd tachtig graden om zijn as en begaf zich in gedachten verdiept op weg naar Camili Köyü. Wat moest hij hier op dit uur, had hij dan helemaal niemand? Daarover dacht Moezjik na terwijl hij nog iets dichter naar de bron toe stapte. Goddank lieten de wolven zich hier de laatste tijd niet veel zien. Anders had de ezel nu in hun buik gezeten. De eenzaamheid van de ezel ging hem aan het hart. Maar jammergenoeg kon hij niets voor hem doen. Het was ook vette pech als ezel ter wereld te komen. Hij keek de ezel een hele tijd na en bad dat het hem goed mocht gaan.
Met enkele kantelbewegingen klom Moezjik op het niet zo hoge muurtje rond het bronbekken en sprong in het water dat de grijze ezel voor hem had overgelaten. Een vliesje olie bedekte het wateroppervlak. Zijn lijf dat van de hitte toch al vettig was, kleefde helemaal. Moezjik had net als andere egels ook duizenden stekels op zijn rug. Maar Moezjiks stekels waren in vergelijking met die van zijn vrienden zachter. Deze stekels leken her en der met zwarte en witte verf bestreken. Ook al deed zijn snuit aan die van een muis denken, zijn grote, zwarte ogen verschaften hem grandeur en ook op zijn charisma onder de egels die de Qolit-heuvel en omgeving bevolkten, viel niets aan te merken. Hoewel heel wat vrouwtjesegels smoor op hem waren, had hij voor geen enkele van hen oog. De laatste tijd echter had er eentje zijn hart veroverd. Hij was een nogal zachte, gevoelige en romantische egel. Maar Toezjik, aan wie hij zijn hart had verpand, was niet zo, zei men. Het zij zo! Het had hem nu eenmaal te pakken, zoals een waterrad je arm kon grijpen. En net zoals ontsnappen niet meer kon, had het ook geen zin de zaak te rekken. Hij sprak met zichzelf af dat hij, na een beetje verkoeling te hebben gevonden en zich van de vettigheid te hebben ontdaan, in één adem naar Toezjiks rots zou snellen om haar zijn liefde te verklaren. Niet geschoten is altijd mis! Na nog een lange tijd in het water getalmd te hebben, klom hij met weer dezelfde bewegingen van zijn lijf op het muurtje rond het bronbekken en liet zich omlaag rollen. Verdorie, nou waren zijn stekels weer vies en stoffig. Terwijl hij toch zo dadelijk naar Toezjik toe moest. Een paar stappen verder klom hij op een steen en de stekels op zijn rug als een antenne naar alle kanten bewegend, schudde hij het vuil van zich af. Had hij nou maar een spiegel, dan kon hij zien of hij er op-en-top uitzag en of er geen krasje op zijn charisma zat.
‘Moge het je veel zegen brengen, geachte heer in wiens naam deze bron is gebouwd, je hebt er ook aan gedacht een aluminium beker met een ketting aan de bron te hangen zodat de mensen water kunnen drinken. Maar had je nou niet ook in die muur van de bron een spiegel kunnen plaatsen, zodat, mijn persoon inbegrepen, de jonge knapen op weg naar hun aanstaande zich ten minste hadden kunnen bekijken?' schoot het door hem heen. En even later begaf hij zich op weg naar de rotsen. Je rook de geur van de verse hoopjes aarde die mollen overal hadden opgewoeld. Om niet smerig te worden moest hij tussen deze opeenhopingen die in een lange lijn lagen, door slalommen. En dat maakte de weg langer. Wat niet erg was geweest, als hij niet op weg was geweest naar zijn liefste. Het zou zo al donker beginnen te worden. Zoals bij alle egels waren ook Moezjiks ogen niet al te scherp. Maar zijn oren en neus waren reuzegevoelig. Naast de rotsen waren twee muntplantjes opgeschoten. Als hij zo nu en dan het gevoel kreeg dat hij een beetje stonk, dan ging hij naar die muntplantjes en streek erlangs. Sinds hij zijn hart had verloren aan Toezjik, deed hij dat vaak. Omdat hij zich tegen die munt wreef, zagen alle muntblaadjes eruit als een soort vergiet. Nu kwam hij weer bij die muntplantjes. Hij was behoorlijk moe. Terwijl de maan de zon afloste, was de Qolit-heuvel een festijn van kleur en licht. Om niet verblind te worden verstopten de veldmuizen, kikkers, vogels, insecten en andere levende wezens rondom zich in hun holletjes of op stille plekjes. Moezjik verontrustte het echter niet. Hij wreef alle delen van zijn lijf tegen de muntblaadjes. Zich uitstrekkend op zijn rug wreef hij ook zijn zachte buikharen op dezelfde wijze langdurig in. Bij Toezjik moest zijn borsthaar zo heerlijk geuren dat zij er duizelig van werd. Dat zat wel goed. Het schijnsel van de maan begon allengs op de hellingen van de Qolit-heuvel te vallen. Hij kon van geluk spreken. Als hij zo dadelijk zijn liefdesverklaring zou afleggen, zou dat bij maneschijn zijn. Er zouden dan misschien wel geen Napolitanen serenades brengen, maar met de romantiek van de omgeving zat het wel snor.
Het was tijd om naar Toezjik te gaan. Om zijn borsthaar niet vuil te maken trok hij zijn buik een beetje in en begon te lopen. Ook al waren er zoveel mooie, aantrekkelijke vrouwtjesegels die verkikkerd op hem waren, waarom ging zijn onstuitbare, ontembare hart dan uit naar Toezjik? Zo is een hart nu eenmaal, je weet niet wat het doet. Dat alles overpeinzend, voelde hij terwijl hij Toezjik naderde zijn hart almaar sneller kloppen. Hij had gehoord dat de mensen over kwesties van het hart ontelbaar veel liedjes hadden gecomponeerd. "Liefde uiten in muziek, dat moet iets heel moois zijn", meende hij.
"Ach wat heet liefde,
Wat een smart,
In duizend stukken mijn arme hart."
Ja, wat had de mens niet allemaal nog meer gezongen. Ook Moezjiks hart lag in duizend stukken. Het gemis van Toezjik was voor hem ondraaglijk geworden. Hij kon niet toestaan dat zijn jeugd teloorging. Een leven zonder haar was voor hem onvoorstelbaar. In zijn verdere leven wilde hij altijd en overal bij haar zijn. Misschien beloofde hij haar geen huis met groene luiken, rode dakpannen en enorme tuin waarin hun kinderen speelden, maar hun rots had op de Qolit-heuvel het allermooiste uitzicht. Als speelplek voor de kinderen was het veld beneden voor zijn rots onbetaalbaar. Alle egels keken vol afgunst naar Moezjiks rots. En die lag bovendien niet zo ver van de waterbron van Efendi.
Om te laten horen dat hij er was, kuchte Moezjik een paar keer. Op dat moment was Toezjik enkele vlinders en insecten aan het verorberen. Toen ze zag dat het Moezjik was, raakte ze van haar apropos. Ze liet haar eten staan en heette vanuit de grond van haar hart en met een buiging Moezjik welkom. Na een hoe gaat het ermee, hoe staat het ermee nodigde Toezjik haar gast uit mee te eten.
"Neem me alsjeblieft niet kwalijk, Moezjik. Ik had vandaag een beetje hoofdpijn. Daarom kon ik niet zo goed jagen en kan ik je niets fatsoenlijks voorzetten. Maar kom, we eten samen op wat God ons gaf."
"In hemelsnaam, Toezjik, wat zeg je me nou? Ik ben toch niet uitgenodigd. En ik kom eigenlijk ook een beetje ongelegen. Ik heb vooraf niets laten weten. En bovendien eet een gast gewoon wat de pot schaft. En met die pot is ook helemaal niets mis. Moet je eens kijken, vlinders in alle kleuren van de regenboog, regenwormen die je de heerlijkste zalm doen vergeten, kevers, een hoop klaver en gras."
Na met zorg een paar rood en groen gevleugelde vlinders op de voor Moezjik uitgespreide klaverblaadjes te hebben gedrapeerd, legde ze er enkele regenwormen bij. Jawel, het eten was heerlijk. De omgeving van de rotsen lag in het grijsblauwig schijnsel van de maan. Dit is het moment, dacht Moezjik en hij nam het woord:
"Toezjik, ik ben vanavond gekomen om je voor te stellen vrienden te zijn. Al lang voel ik dat mijn hart klopt voor jou. Elke nacht droom ik van jou. Je kent me, ik heb niet zo heel veel slechte eigenschappen. En, al zeg ik het zelf, ik kan ook goed jagen. Wat ik zeggen wil, wil je met me trouwen?"
"Ach Moezjik, mijn liefste, ben jij het echt die dit zegt? Dat ik deze dag mag meemaken! Jarenlang al koester ik die gevoelens voor jou. Ik ben helemaal smoor op jou. Ik wil niets liever dan wat je voorstelt, kom, laat het eten en zo maar staan en kom hier bij me zitten. O, wat ruik je toch lekker! Vlij je hoofd maar tegen me aan, dan kijken we op deze zalige dag samen naar de maneschijn en praten over de gelukkige tijd die voor ons in het verschiet ligt."
En als een kogel zo snel wierp ze zich in Moezjiks armen. Op hetzelfde moment begon Moezjik piepend te kreunen. Hoe Toezjik haar liefste ook probeerde te troosten en hoe ze zich ook verontschuldigde, Moezjik was er slecht aan toe. Om zijn mannelijkheid geen krasje te laten oplopen, hield hij zich echter groot. Terwijl hij zwaar gehavend was.
Niet lang daarna stapten Moezjik en Toezjik in het huwelijksbootje. Ze waren tot over hun oren verliefd. Alles goed en wel, maar hun vrijpartijen die het hoogtepunt van hun liefde vormden, waren een beetje problematisch en folterend. Ze verlangden zo naar elkaar. Maar steeds bij het vrijen boorden Toezjiks stekels zich als pijlen in Moezjiks lijf. Hoewel Moezjik trilde van opwinding, kon hij zijn liefste niet eens strelen. Na elke poging daartoe zag hij eruit alsof indianen hem met een regen van pijlen hadden bestookt. Nou ja, er viel niets aan te doen, ook al werd hij er bont en blauw van, hij moest het maar verdragen. Er bleef hem niets anders over. Zijn hart was nu eenmaal niet van zins zich de wet te laten voorschrijven.
Na een vrijpartij waar hij weer bont en blauw uit tevoorschijn was gekomen, verzonk Moezjik in gepeins. Waarom had Allah hen toch zo geschapen? Waarom had hij het op hen gemunt? Hadden zij er niet ook recht op lekker knus met elkaar te vrijen? Dit was eigenlijk al te veel gevraagd. Het was nu eenmaal niet mogelijk zich van al die stekels te ontdoen. En was het dat wel, dan zouden ze in onbestemde wezens veranderen. Zijn eigen stekels gingen nog wel, maar die van Toezjik waren zowel vlijmscherp als steenhard. Steeds als die zich in hem boorden, gaf hij zowat de geest.
Toezjik die zag dat Moezjik zat te peinzen, wilde hem een beetje opvrolijken.
"Weet je, Moezjik, dat aan de achterzijde van de Qolit-heuvel een schildpad zich vergrepen heeft aan een andere schildpad. De rechter heeft de verkrachter twee keer tien jaar opgelegd."
"Nee, weet ik niet. Hoezo twee keer tien jaar?"
"Tien jaar voor verkrachting en nog eens tien jaar voor huisvredebreuk."
Ondanks al zijn pijn kon hij niet voorkomen dat hij in lachen uitbarstte, maar hij merkte dat het de pijn nog verergerde en moest er wel mee stoppen. Toch kon hij het niet onderdrukken. En een hele tijd speelde er een glimlach om zijn mond.
Sinds hun huwelijkssluiting verstreken maanden en jaren. En ze kregen een jongetje en drie meisjes die ze al knuffelend "mijn donzen schattebout" noemden. De een nog mooier en lieftalliger dan de ander. Hun zoon heette Joejidzjan (Stekeltje), hun dochtertjes Brocata, Fluwela en Graciosa. Ze moesten een goede opvoeding krijgen en in deze slangenkuil van een wereld goed kunnen jagen en zich de kaas niet van het brood laten eten en ieder een goede egel worden. Vandaar dat ze hun kinderen inschreven op het Qolit Heuvel Amerikaans Egel College. Het onderwijs vond hier niet zoals op de andere scholen in het Koerdisch van het dorp Cami Kebir plaats (ez uitgestapdıkım, ingestapdıkım, gewerkdıkım). Nee, de instructietaal was het universele Engels. Hoewel het onderwijs heel pittig was, hoefden hun kinderen zich dankzij hun intelligentie niet buitengewoon in te spannen. Moezjik en Toezjik toonden zich zo betrokken mogelijk bij hun kinderen. Voor dag en dauw stonden ze op om te gaan jagen. Beiden waren heel bedreven. Ze jaagden zoveel dat ze zichzelf konden bedruipen en anderen niet nodig hadden. Hun kinderen Stekeltje, Brocata, Fluwela en Graciosa hadden te eten en een dak boven hun hoofd. Ze prezen de dag en legden zich te rusten.
Terwijl elke dag weer, met de ongewisheden die hun leven kenmerkten, tot nieuwe actie noopte, boden ze allerhande moeilijkheden en hindernissen gezamenlijk het hoofd. Altijd en overal gold "samen uit, samen thuis".
De winter was net als hun vrijpartijen een beproeving. Doordat ze nog geen millimeter vacht hadden, kregen ze het ijskoud. De aanwezige duizenden stekels hielpen hen niet warm te blijven. Aangezien ze de winter trouwens slapend doorbrachten, kostte dit kou lijden hun heel wat tijd. Ze wisten niet wat te doen. In de streek rond Camili Köyü, waar ze in de buurt woonden, kon het snijdend koud zijn. In de eerste jaren van hun huwelijk waren ze op sommige dagen bang dood te vriezen. Dat gebeurde niet, maar ze leden zeer. Als ze dicht tegen elkaar aankropen, prikten ze elkaar en in plaats van te profiteren van elkaars lichaamswarmte deden ze elkaar pijn. Na nog heel wat pogingen en probeersels vonden ze uiteindelijk de afstand waarop ze elkaar niet kwetsten en ook nog profijt hadden van hun lichaamswarmte. En wel zo dat als ze elkaar nog een millimetertje naderden, ze elkaar pijn deden terwijl als ze twee millimetertjes meer afstand hielden ze het stervenskoud kregen. Hierin vonden ze een zekere balans. En vandaar dat ze in hun winterslaap deze balans steeds bewaarden en elke winter weer heelhuids, warmpjes en gelukkig doorstonden.
Naar het Moezjik voorkwam, slaagden de mensen daar niet zo goed in. Het bewaren van die balans was voor hen nogal moeilijk. Omdat in het iets verderop gelegen Camili Köyü deze balans werd veronachtzaamd, leden de mensen geen kou maar krenkten ze elkaar ook voortdurend. Er waren vaak onenigheden en ze groetten elkaar zelfs jarenlang niet. Meestal lieten ze ook verstek gaan op de bruiloften of momenten van rouw van de personen met wie deze onderlinge balans verstoord was. Egel Moezjik volgde dat allemaal van nabij en had met de mensen te doen. Terwijl die als levende wezens toch veel intelligenter waren dan zijzelf. Maar ze konden het ook niet helpen. De levensomstandigheden waren behoorlijk zwaar. De stress van alledag, problemen die zich opstapelden en tegenslagen waarmee men te kampen kreeg, maakten het moeilijk de vereiste balans te bewaren. Twee gezinnen of personen die heel innig met elkaar waren, konden zomaar opeens de pest aan elkaar krijgen.
Zoals de mensen ook wel zeiden: "In een wip zit je elkaar op de lip." Het leven bestond echter uit de juiste balans De tering naar de nering zetten.
Maar om als een kleine wijsneus naar Camili Köyü te gaan en te zeggen: "Mensen uit Camili Köyü, knoop goed in jullie oren, houd de vereiste afstand tussen jullie aan. Probeer die balans te bewaren. Dat jullie ook pijlen mogen krijgen net als wij. En drijf die pijlen dan in het vlees van wie te dichtbij komen, zodat die jullie niet op jullie ziel trappen", nee, daartoe was Moezjik niet in staat.
"Als ik dat nou toch eens kon", mijmerde hij desondanks en begaf zich op weg naar de bron van Efendi. Toen hij na een lange tocht daar aankwam, zag hij er een stel kinderen uit Camili Köyü spelen en dollen met elkaar. Hij verstopte zich aan de kant van de weg en sloeg ze lange tijd dromerig gade. Wat een levendige kinderen! Met nog geen spoortje slechtheid vanbinnen. De wereld was voor hen nog één grote roze wolk. Al het slechte zou zich pas later in deze kleine harten nestelen. Maar het goede van de zaak was dat deze kinderen ook nog geen probleem met balanceren kenden. Voor hen bestond het leven uit spelen. Belangrijk was echter dat ze niet zonder liefde opgroeiden. Deze kinderen zagen hun ouders vaak in stofwolken gehuld op tractoren naar hun akkers gaan. Hoewel de meesten nog jong waren, hadden ze al geen tanden meer in hun mond. De norse, onverzorgde gezichten van de mannen hadden altijd een baard. De vrouwen leden met hun dikke buik en overgewicht aan obesitas. Heel wat ouders hadden last van hoge bloeddruk, suikerziekte, maagzweren en dergelijke. Hoe zorgden deze mensen die niet voor zichzelf konden zorgen, voor hun kinderen? Hij moest aan zijn eigen kinderen denken. Ze zochten niet in boeken op hoe ze met hun kinderen moesten omgaan, maar waren op hun eigen natuurlijke wijze een moeder en vader geworden die probeerden de liefde te geven die ze nodig hadden. Ze stonden altijd voor hen klaar. Ze probeerden zo goed mogelijk alle benodigde aandacht te geven en interesse te tonen.
Terwijl de kinderen gelukkig speelden en heen en weer renden, sloot Moezjik van geluk zijn ogen. De warmte en de innerlijke rust deden hem ter plekke in slaap vallen. Toen ze bij hem thuis zagen dat hij er nog niet was, renden ze ongerust naar de bron om hem te zoeken. Toezjik maakte zich grote zorgen. Stekeltje, Brocata, Fluwela en Graciosa huilden tranen met tuiten om hun papaatje. Op een gegeven moment hoorde de slapende Moezjik iets. Het was de stem van Toezjik. Slaapdronken riep hij: "Wat is er? Waarom schreeuwen jullie zo?" Toezjik liep in de richting van het stemgeluid, zag dat haar man in slaap was gevallen en wierp zich gillend van blijdschap op hem. Toen totaal onverwachts zich honderden pijlen in zijn lijf boorden, was Moezjik meteen klaarwakker en hij floepte eruit: "Au, verdorie, ik ben geraakt!" Toezjik op haar beurt keek haar man heel beschaamd en verdrietig aan. Met ogen vol liefde vroeg ze hem om vergiffenis. Onder het slaken van vreugdekreetjes voegden de kinderen zich bij hun ouders. Het gezin was weer compleet en was heel gelukkig op de helling van de Qolit-heuvel.



Aydın Yılmaz [email protected] of [email protected]
Amsterdam, 10 november 2007
Vertaald door Ruud Keurentjes

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Aydin

Geplaatst op

04-02-2015

Over dit verhaal

Een verhaal vvoor idereen

Foto's

Geef uw waardering

Er is 5 keer gestemd.

Social Media

Tags

Fabel Literatuur Verhaal

Reacties op ‘Moezjik en Toezjik’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd