HET LAATSTE ZEILSCHIP (B5)

HET LAATSTE ZEILSCHIP (B5)

Het laatste zeilschip
Heinrich Hauser
Vertaling: Eva Raedt – De Canter 1931
Uitgeverij Querido Amsterdam


Op 29 juli 1905 liep de “Pamir” van stapel in Hamburg. Ze was een stalen bark, een dwarsgetuigde viermaster. Eigenaar van het schip was rederij Ferdinand Laeisz die een serie snelle zeilschepen in de vaart had waarvan de namen alle met een “P” begonnen. Ze voeren op Valparaiso om chilisalpeter te halen. Dat was een meststof voor de landbouw in Europa, die in het noorden van Chili werd gedolven. Op deze lange vrachtreizen bleken de zeilschepen goed met de opkomende stoomschepen te kunnen concurreren. Het was een groot voordeel dat op de lange reizen geen brandstof meegenomen hoefde te worden. Nadeel was natuurlijk de afhankelijkheid van de wind.

Dat de “Pamir” een onvergetelijk hoofdstuk van de scheepvaartgeschiedenis zou worden kwam vooral door haar tragische einde. Na twee wereldoorlogen overleefd te hebben kwam de “Pamir” in 1951 weer terug in haar thuishaven Hamburg. Het scheen dat ze bij de sloper terecht zou komen maar een stichting wist de “Pamir” te behouden. Ze werd omgebouwd tot opleidingsschip.
Op 21 september 1957 was de “Pamir” op de thuisreis met een bemanning van 86 koppen, waaronder veel jonge kadetten. In een orkaan verging het schip in de orkaan “Carrie” op 500 zeemijlen ten zuidwesten van de Azoren. Slechts 6 bemanningsleden wisten te overleven.

Heinrich Hauser mocht in 1930 als gast van rederij Laeisz een reis meemaken. Het boek is het verslag van deze reis. Hauser maakte ook een film van de reis (te zien op You Tube).
De hieronder aangehaalde stukken uit het reisverslag komen uit het begin van de reis. De “Pamir” verlaat Hamburg en probeert door Het Kanaal te komen. Uit deze stukken blijkt goed wat de wind betekent voor een zeilschip.


31 december
Ik moet op 31 december (1929) ’s namiddags aan boord van de “Pamir” zijn. Het lijkt me een goede datum, de eerste dag van een nieuw jaar op reis te gaan.

De kapitein is jong, pas vijfendertig jaar, de jongste kapitein die ik tot nu toe ontmoet heb, gedrongen, buitengewoon krachtig gebouwd. Hij heeft lichte, scherpe, klare ogen, helblond, bijna roodachtig haar en een kleine puntbaard. De kapitein, de eerste officier en de tweede officier zal ik in de volgende dagboekaantekeningen eenvoudig:
K, I O en II O noemen.

3 januari
’s Avonds nodigt de K me uit om een fles bier met hem te drinken. Het wordt meer dan één fles. De werkeloosheid van het stilliggen drukt hem. Een mens, bezeten door de gedachte aan zeilen, een mens die de wereld niet kent, een mens zonder vrouw; zonder iets dat hem aan land bindt. Hij heeft zijn leven aan de grote zeilschepen verbonden. Van stoomboten weet hij niets en wil hij niets weten. Het wordt laat. De lange magere, marconist brengt de laatste weerberichten. Steeds hetzelfde: Zuidwestenwind en stormwaarschuwing. K sloeg met de vuist op het bekrabbelde papier.

5 januari
We varen en de sleepboot is weg: we zeilen. Bij het aankleden klopt mijn hart. Aan dek. God, nooit heb ik kunnen geloven dat het zo wonderlijk zou zijn! Ik kan het niet beschrijven. De aanblik van deze gigantische torens van linnen lijkt me geweldiger dan het schip van de hoogste domkerk. Mijn hoofd duizelt, het verwart me. Het is zo feestelijk.

10 januari
Tegen half negen weer onder de Engelse kust. Weer bevel: “Klaar om te wenden!” Er staan twee grote matrozen aan het stuurrad en ik. De manoeuvre begint. We gooien met kracht het roer om. Maar de Pamir wil niet door de wind. Tweemaal proberen we het nog. Zeilen kletteren, veel wind die steeds heviger wordt. De derde keer: nieuw commando: “Klaar om te halzen!” Nog is er ruimte genoeg daarvoor tussen ons en de kust. Maar het schip luistert niet naar het roer. Het valt niet af.

11 januari
De ene wacht is tot vanmorgen vroeg zevenenveertig uur, de andere vierenveertig uur onafgebroken aan het werk geweest. Mooie rustige morgen. De wind is volkomen gaan liggen. Het is niet te begrijpen dat het gisteren zo gewaaid heeft. De wacht die vanmorgen vroeg dienst had, moest nog zeilen bergen. Doch de jongens hebben gezegd dat ze eenvoudig te moe waren. Toen was I O zo verstandig ze naar bed te sturen.

12 januari
Plotseling komt het anker vrij! De verloren ketting hangt aan onze kraan en het schip hangt aan deze ketting. En is het zaak de kabeltouwlussen vlug door te hakken. De bijl ligt al bij de kraan. Iemand zal naar beneden klimmen. Op dit ogenblik breekt de kraan midden door. De neervallende stukken slaan diep in het dek en de reling. Takels en ketting zijn in de diepte verdwenen. Het stuur is dadelijk bezet, we varen nu. K heeft geen woord gezegd, hij was heel stil en kalm. Het is een zuil van gegoten staal met vijftien centimeter doorsnede, die zonder meer gebroken is. Nu hebben we een kraan, een anker en een ankerketting minder. Arme “Pamir”.

13 januari
Ook I O ziet er mager en afgemat uit. Bij het ontbijt zijn onze handen zo stijf, dat we noch brood, noch messen kunnen vasthouden.

Tegen zeven uur is het pas goed begonnen: buien als orkanen staken op. Ik sta achteraan op het bovendek en kijk naar de kruiszeilen die al grote scheuren tonen. Er ligt een zware beklemming op mij. Barometer zakt als dol. Alles wat we tot nu toe beleefd hebben is niets. K knijpt me even hard in mijn arm: “Mr.H! Mr.H.! Vannacht verlies ik mijn schip!” Het volgende ogenblik barsten na elkaar verschillende zeilen aan de kruismast. Bovenbram, onderbram, bovenmars. De zee wit, volkomen wit, zoals ik haar nog nooit gezien heb, kokend.

We lopen nu bijna pal voor de wind. Het schijnt alsof we door Het Kanaal terug op de Noordzee willen.

Ik tref de I O. Die zegt: “Dit gaat niet goed. Dit kan niet goed gaan. Wij weten niet waar we zijn. We hebben ook geen macht meer over het schip. Als er één voor de boeg komt, kunnen we niet uitwijken.” Is er tenminste water genoeg vóór ons?” “Voorlopig wel.” K zegt: “Vechten kunnen we niet meer, alleen nog zeilen."

Weer aan dek. Het kan elf uur zijn of later: Licht aan stuurboord! Een kustlicht! En we lopen er recht op aan! Nog eens pakt de waanzinnige angst mij: binnen een uur zitten we ergens op de klippen! Maar het gaat goed en wij komen veilig door deze nauwste plek van Het Kanaal heen. Het is een wonder, werkelijk een wonder!


14 januari

Het is voorbij. Het is uitgewaaid. ’s Middags is de wind steeds meer gaan liggen. We zijn bij het vuurschip Outer Gabbard, aan de mond van de Theems. Tot vanmiddag konden we niet telegraferen: ieder draadloos verkeer was verhinderd door noodseinen: S.O.S. Er moet veel gebeurd zijn in deze nacht. ’s Middags: de zaak is beslist: we zullen Rotterdam aandoen als noodhaven.

Soms vraag je je wel eens af of je van een ding net zo kan houden als van een mens of een dier. Soms denk ik wel. Na de ondergang van de Pamir zal er allereerst gerouwd zijn om de 80 mannen en jongens die hun leven lieten op de Atlantische Oceaan. Maar menige traan zal ook vergoten zijn om de Pamir, het schip dat een halve eeuw lang alle stormen wist te trotseren tot het tenslotte in haar eigen element ten onder ging.

© Copyright Hans Erkamp

Ingezonden door

Hans Erkamp

Geplaatst op

14-09-2018

Over dit verhaal

Over het tragische lot van het zeilschip de Pamir.

Tags

Ondergang Storm Zeilschilp