Den beul van Bavel

Den Beul van Bavel

Hij was geen beul met een kap op zijn kop en een grote bijl om nekken mee te klieven, hij was wel ruw maar dat gold zijn bolster, zijn pit was zacht zoals dat heet. Het was omdat hij werken kon als geen ander dat hij den Beul werd genoemd in het dorp. Bavel dat toen nog op veilige afstand van de grote stad lag.
Zijn naam was Kees en dat was een naam die iedereen kon zijn, Kezen waren er genoeg, meer dan genoeg. Als de meester in zijn dorpsklas dreigend 'Kees' zei dan schrok de halve klas en niet alleen de Kees die zat te spieken. Daarom hadden in die tijd alle Kezen wel een bijnaam, onze Kees heette dus den Beul, de Beul van Bavel en veel verder kwam hij niet .
Maar één keer jaren later, ging den Beul als een Kees naar de stad en dat had grote gevolgen.
In zijn jonge jaren werkte Kees al bij de boeren, op school bij die meester deed hij niet veel, niet veel meer dan uit het raam naar de vogels in de bomen kijken, meer niet en daar leer je niet veel van, maar de schoolbel was nog niet gegaan of hij vloog alsof hij wakker werd naar het werk dat gedaan moest worden.
Zo werd kleine Kees, grote Kees en als grote Kees zag hij Marietje gaan.
Zag hij Marietje staan, haar lieve lach, haar haren in de wind, haar gaan en komen. Vanaf die dag viel het werken hem zwaar, hij keek steeds maar glazig uit zijn ogen en dan zuchtte hij en zag hij haar gaan in zijn dromerigheid dan zuchtte hij en zag hij zichzelf staan en dan huilde hij zacht.
De boer voor wie hij zich afbeulde, beknorde hem en dreigde dat hij zijn biezen kon pakken als hij niet ophield met die onzin. Zweten moest hij en verder geen gezeur en geen gezucht. Hij brulde hem recht in het gezicht dat hij wel wist wat hem mankeerde en dan lachte de boer hard en gemeen.
Kees zweeg en verbeet zijn tranen en verbeet zijn woede en werkte maar weer, dagen lang, weken lang , jaren lang, hard maar amper om van te kunnen leven.
Zo gingen de jaren zonder een 'marietje' voorbij, tot op een dag de boer zei dat hij aardappelen moest gaan venten in de stad, dat moest hij onderhand wel kunnen en zo gebeurde.
Niet lang daarna liep Kees naast het grote trekpaard dat voor die gelegenheid de hoge tweewielkar trok, vol met eigenheimers of iets dergelijks in de richting van de stad.
Langs de singels van de stad, waar niet zo lang daarvoor de vestingwerken waren gesloopt, stonden toen de eerste statige huizen van de betere standen die de oude binnenstad waren ontvlucht en Kees klopte daar maar eens aan. Na een paar keer, ja, en een paar keer, nee, zei een stem, voordat Kees iets kon zeggen: 'Hallo Beultje',.... Marietje, het was Marietje.
Marietje in een blauw jurkje met een wit schortje, nog steeds jong en mooi, en het was een 'ja' en daar bleef het niet bij.
Marietje diende daar bij een oude heer, denk daar niet verkeerd over, hij was oud en een heer. Het enige vreemde was dat deze heer altijd zwarte kleren droeg en een lange zwarte mantel als hij het huis uit ging en dat was maar één keer per maand. Hij zag er altijd bleek en moe als hij uit ging in zijn mantel en leunde dan zwaar op zijn zwarte staf, steeds op de avond voor volle maan. Hij bleef dan de hele nacht weg maar kwam altijd net voor zonsopgang als herboren weer thuis, maar het 'waarom ervan' hoort in een ander verhaal thuis.
Enfin, zo gebeurde het dat deze oude heer kwam kijken naar wat Marietje aan het handelen was. Hij zag de twee daar staan en dacht er het zijne van, het gevolg was dat hij Kees vroeg of Kees ook bij hem in dienstbetrekking wilde komen, voor het paard, de koets (met één keer per maand nachtdienst) en de tuin, en zo geschiedde.
De boer wist niet wat hem overkwam, dreigen en smeken haalde niets uit, waar haalde hij zo gauw twee misschien wel drie nieuwe knechten vandaan. Kees ging en bleef weg, wat niemand ooit gedacht had en zeker de boer niet.
Tot een aantal jaren later een jong gezin uit de stad een groot huis kocht in Bavel en die jongelui leken van de wind te leven, want leven deden ze maar werken, daar merkte nooit iemand wat van (het was ook maar één keer per maand).
De oude heer was gestorven maar dat wisten ze in Bavel niet, wat ze wel wisten was dat er nieuwe gezichten in het dorp rond liepen. Achter de vitrage gordijntjes werd dan gezegd: 'Zijn die niet van die zwarte Beul zijn Marietje'.

Guido van Geel

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

02-03-2018

Over dit verhaal

'Isis ontsluierd', zei Helena en leerde in het geheim.

Tags

Guidovangeel