Bouter

Ik werd geboren uit rivierklei. Al is het nog zo lang geleden, ik herinner me die dag als was het gisteren.

Het riviertje waarin mijn klei rustte was diep noch breed. Het rustige water was een prettige speelplek voor de twee kinderen, alleen niet op die druilerige dag dat zij mijn klei met een emmer en een schep uit de wallenkant haalden en naar het huis zeulden. Natte klei is behoorlijk zwaar moet je weten, zeker voor kinderen van een jaar of tien.

Het was zomer maar nat; het had al dagen gemiezerd. De kinderen brachten hun vakantie door in het grote huis van hun oma en opa, niet ver van het riviertje, en ik heb nu zo het vermoeden dat ze niet meer wisten hoe ze die lange grijze dagen moesten doorkomen. Zij verveelden zich en, tja, toen werd ik gemaakt.

De kleine handen die mij kneedden waren enthousiast maar beslist niet kundig. Terwijl ze mij langzaam een vorm gaven hadden ze dikke pret maar kibbelden ze over hoe groot dit, hoe breed dat. Als ik het gekund had, dan zou ik hen gezegd hebben: groot of breed, lang of dun -- haal alsjeblieft die steentjes uit mijn klei!
Ik hoor het de jongen nog zeggen: 'We doen het net als bij een sneeuwpop', en ik dacht: het zal toch niet waaáár zijn? Ze gaan een pop maken? Wat een naar idee zeg, van klei kan je tenslotte van alles maken, waarom moet ik dan een pop worden?

Wel ... uiteindelijk werd ik inderdaad een soort pop. De kinderen noemden mij een tuinkabouter. Toen ik na een paar dagen voldoende gedroogd was werd ik beschilderd; ze konden het niet eens worden over welke kleur, dus kreeg ik laag over laag. Nu was mijn broek groen, dan rood, en ten slotte blauw. Zo ging het ook met de rest van mij. Hun grootvader had bussen verf in alle kleuren en ik vrees dat al die kleuren ook op mij terechtkwamen.

Ik kon mezelf niet zien natuurlijk, maar op mijn wang zat een bobbel: steentje. Er zaten er ook een paar op mijn armen, benen en achterkant. Toen ik 'af' was, dat wil zeggen, toen de verf hard geworden was, werd ik in een border gezet, tussen bloemen en struiken. De grootouders werden erbij gehaald om het werkstuk te bekijken. Die deden vreselijk hun best om enthousiast te lijken, maar ik kon heel goed zien dat ze mij een gedrocht vonden. De opa kuchte en bekeek mij aan alle kanten: 'Zo-zo, dat is een heel stuk werk, veel kleuren ook'. Hij kuchte nog een paar keer met zijn hand voor zijn mond; wedden dat hij niet wilde dat de kinderen hem zouden zien lachen? Oma klapte in haar handen, keek verder alleen met grote ogen en zei niets. Ik wist zeker dat ze mij liever niet had hoeven zien. Ik moet je zeggen: een tuinkabouter moeten zijn is nog uit te houden, een heel lelijke tuinkabouter moeten zijn is geen lolletje.

Ik bleef staan tussen de hortensia's, de lavendel en de heideplanten en hoopte dat die spoedig zo snel zouden groeien dat ik tussen hun takken en bladeren niet meer te zien zou zijn. Ook hoopte ik vurig dat regen en wind me snel weer tot gewone rivierklei zouden maken, ik was tenslotte niet gebakken. Helaas ... ik had zoveel dikke lagen verf over mij gekregen dat regen noch wind vat op mij kregen.

Deze vakantie was voorbij, maar er volgden er nog meer waarin ik de kinderen hoorde. Zien deed ik ze niet meer, want mijn wens voor snelgroeiende hortensia's en andere flora was uitgekomen. Ze herinnerden zich mij ook niet meer, neem ik aan. Vond ik niet erg.

Hoe lang ik hier stond weet ik niet, maar het moeten veel jaren geweest zijn. De struiken verloren hun bladeren, kregen weer nieuwe, ieder jaar weer. De kinderen werden groot, woonden al in het huis, nu met hun ouders. Heel soms dacht ik dan wel eens: laten ze eens terugdenken aan die natte zomer waarin ze mij gemaakt hadden, laten ze eens komen kijken of ik er nog ben ... nee, mijn jaren waren en bleven eenzaam, maar niet alleen. De insecten in de tuin wisten me te vinden; er woonde een familie pissebedden onder mijn voeten, ook de slakken kwamen op me, was het om mijn groene jas?. En die rode kater van een huis verderop. Die pieste bijna iedere dag tegen mijn blauwe broek. Iedere 4 weken zag ik de glazenwasser, die altijd mopperde dat ik zo in de weg stond. Rare man, hij had me ook even een stukje opzij kunnen zetten. Ach ja, als tuinkabouter op zijn plek beleef je nu eenmaal niet veel.

Horen kon ik nog steeds, gelukkig. Ik was het kijken naar die eeuwige hortensia's ook zo zat geworden dat ik ze liever niet meer zag. Ik hoorde de dochter terwijl ze op een bankje verderop zat met haar vriend, toen haar verloofde en toen haar man. Ik ben een tuinkabouter die niets zeggen kan, dus vraag me niet om te vertellen wat ik hoorde. Ik hoorde op een dag het geluid van een baby en begreep dat er al weer een paar jaren voorbijgegaan waren. Babygeluid werd gebrabbel, werden woordjes. Ik weet ook hoe ze heet, ze was dan ook zo vaak met haar moeder in de tuin. Haar naam is Roos.

Wat heb ik een lang en eenzaam bestaan moeten doorstaan, vergeten maar niet vergaan. Het lot van een vorm uit niet-gebakken klei met teveel aan verf op het lijf.

Toen kwam de dag dat aan mijn lijden een eind zou komen. Roos speelde met haar moeder in de tuin, met een bal. Het was een mooie zomerdag, zo passend bij het moment. Ik hoorde moeder en dochter lachen en joelen: gooi die bal Roos, of schop hem. Ah, dat moment waarop de bal opeens voor mijn voeten lag ...
Armen maaiden tussen de struiken ... een vrouwenstem zei: oh hemeltje lief, kijk nou toch eens, hij stáát er nog. Dat lelijke ding dat je oom en ik heel lang geleden gemaakt hebben; goh, nooit meer aan gedacht.

Ik werd opgetild en op het gras gezet. 'Oh Roos', zei de moeder, 'k herinner me weer die vakantie. We verveelden ons zo en toen hebben we dit ding gemaakt, we noemden het een tuinkabouter, maar eigenlijk lijkt het nergens op'. Roos ging voor me op het gras liggen, haar ellebogen erin geplant, haar kin op haar gevouwen handjes.
'Mooi', zei ze, 'mooie kleuren'. Haar grote groene ogen keken heel lief naar me.
'Hoe heet hij mam?' 'Wel', zei de moeder, 'je oom en ik noemden hem gewoon een tuinkabouter, we hebben toen geen naam voor hem bedacht, hij leek ook niet eens op een echte tuinkabouter'.
Een kleine vinger raakte de bult op mijn wang aan, een handje aaide over mijn arm. Ik voelde me vanbinnen warm worden, of kwam het door de zon?

Ik kan me goed voorstellen dat voor een kleuter het woord tuinkabouter nogal lastig is. 'Mag ik hem hebben en hem een naam geven mam?', vroeg ze. Mam zei "ja".
Nog steeds met die groene stralende ogen op mij zei ze: 'jij bent zo mooi, jij hebt zulke mooie kleuren. Ik heet Roos, en jouw naam is Bouter'.

Ik voelde me niet lelijk meer, want een klein meisje had me mooi genoemd, hield van mijn kleuren. In mijn grote geluk besefte ik dat schoonheid niets met een uiterlijk te maken heeft, maar dat het woont in de ogen van een ander. Deze gedachte, denk ik, gold niet alleen voor mij, Bouter. Ik denk dat het geldt voor alles en iedereen op deze wereld.

© Copyright Irene O.

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

02-02-2016

Over dit verhaal

Het verhaal van een tuinkabouter

Tags

Tuinkabouter