Er was eens...

Eens op een mooie dag, midden in de week liep een eenzame vrouw langs het bospad. Zij genoot van de stilte die haar omringde. Het enige dat ze hoorde waren de vogels die met elkaar bekvechten, het ruizen van de bladeren die fluisterend haar naam noemden. Maar zij hoorde alleen het geritsel van die bladeren, het ruizen van de wind door de bomen, het gekrakeel van de vogels.

En zij genoot zichtbaar.
Een korte windvlaag liet haar lange blonde haren langs haar gezicht waaien en met één veeg van haar hand vielen haar lange blonde haren weer naar achter over haar schouders. Tranen van de zachte wind beroerden haar strakke wangen, haar ogen glansden. Zij genoot. Zoals iemand van de stilte intens kan genieten. Ja, zij genoot. En op dat moment wilde zij dit met iedereen die zij liefhad, zij wilde dit moment delen. Maar zij liep alleen in het bos.

En terwijl zij zo voortliep veranderde ineens iets in de stilte om haar heen. Zij hield haar pas in en keek om zich heen. Al wat zij zag waren de gevallen bladeren, de nieuwe ontluikende knoppen aan de bomen, en zij voelde als het ware de stilte. Maar het was niet stil meer.
''Mevrouw, mevrouw '' hoorde zij iemand met een klein piepstemmetje roepen. Zij keek nog eens om zich heen maar kon niet zien waar het geluid vandaan kwam.
''Mevrouw, mevrouw is dit van u'', klonk toen weer hetzelfde piepstemmetje. En toen ineens zag zij het.
Zij had zich omgedraaid en zag bij een boom een klein persoontje staan. Of een persoontje? Nou er kwam geluid uit.

Ze schrok, het leek wel een trol, een kabouter, het enige wat dat persoontje miste was een puntmutsje.
''Ik schrik me rot, wie ben jij'' vroeg de vrouw met het lange blonde haar.
''Mijn naam is niet zo belangrijk, maar ik wilde weten of deze jas van u was, die lag hier zo maar op de grond.” De vrouw keek nog steeds geschrokken naar dat kleine gekrompen wezentje.

Was het een mens? Was het een, geef het beestje maar een naam, ze was in ieder geval verrast en verward door die kleine gedaante die daar bij die boom met een jas nog groter dan zijzelf in de hand stond.
''Nee, die jas is niet van mij, maar hoe komt u hier ineens en wat of wie bent u?'' vroeg nu de vrouw. ''Ik ben eigenlijk een grobbetrotterbolusbolsuperknol, dat zijn kaboutertjes maar dan iets groter en ze lijken meer op een mens, maar wij doen niets hoor, je hoeft niet bang te zijn,'' sprak nu het wezentje heel vriendelijk naar de mooie dame.

Die stond als versteend te kijken. “Een grobbetrotterbolussuperknol' vroeg ze verbaasd “wat dat nou weer.”
''Nou wij leven onder de aarde en zorgen zo dat alles weer mooi groeit en bloeit, wij woelen als het ware alle aarde op de aarde om.”
Nog steeds met de jas in de hand keek het wezentje afwachtend naar de vrouw met haar mooie lange blonde haren, vol bewondering en toch ook een beetje angstig voor wat er komen ging sprak de vrouw nu:
'''Dit is mijn jas niet, zoals je kunt zien, ik heb er een aan, maar als je wilt dan breng ik het wel naar het politiebureau, je kunt het maar kwijt zijn.”
“Ja, want dat ding vervuilt ons mooie bos, vind u ook niet'' en dat zeggende waggelde het kleine wezentje naar de vrouw en gaf haar de jas in haar handen. Voor de vrouw iets kon zeggen hoorde zij een bromtoontje en weg was het wezentje.

Zij bleef achter, alleen, in de stilte van het bos, met in haar hand een jas, een lemmycoat. Angstig keek zij nog eens om zich heen. Had zij nu gedroomd of niet? Het antwoord lag in haar handen.
De jas was zo echt als echt maar kon zijn. En vol verbazing en zich afvragend hoe ze dit nu aan iemand uit moest of kon leggen liep zij verder het bospad af, nog steeds omkijkend over haar schouders. Ze klemde de jas goed tegen zich aan.
Ja, het was echt, het was gebeurd. Het was geen droom. En in de stilte liep zij verder.

©
leny kruis

© Copyright Leny Kruis

Ingezonden door

Leny Kruis

Geplaatst op

17-03-2015

Over dit verhaal

Gewoon een modern gek sprookje

Tags

Bos Dwerg Jas Kabouter Stilte Vrouw