Genesis

‘Gebakken lucht’,
zei de denker
en liet er een vliegen.


In die dagen dat aan de hemel de Maan verscheen.
Zweefden de wolken over de wateren.
De landen sliepen onder de zeeën van de wereld.
Ontelbaar waren de jaren, meer dan de sterren aan de hemel, dat het leven sliep.
Heel de Aarde sliep onder haar kleed van water.
Het was in die dagen dat aan de hemel de Maan verscheen.

Na de dagen dat boven Venus de Maan verdreef
Kolkten de wolken over de stenen.
De landen geteisterd, verzengd, verbrokkeld, rust hervonden.
Onzegbaar waren de jaren, sterloos de nachten, nu alles dood en vervlogen was.
Venus sliep in onder haar razende lijkwade van stof.
Het was na de dagen dat boven Venus de Maan verdween

Het was dat de Maan rees en daalde boven de Aardse wateren
Wentelden de getijden over de zeeën.
Het lage leven in de armoede strijdend en lijdend, het zou voorbij zijn.
Onstuitbaar wrikte vanaf die dagen de Maan aan het verhittende steen
Het geweld eens Venus ontelbare eeuwen van eeuwen aangedaan.
Onder het Aardse water waarboven de Maan verscheen
Het trage bloed van de Aarde ontwaakte en verhitte tot ontstollend zieden,
Tot, helse ontladingen barstten uit haar watermantel.
Kolkend, stomend, met donderende ontladingen schokte de Aarde
Verhieven zich de rotsen uit de diepten, vuren brulden,
Spuwend stenen, slingerend in giftige dampen van verschrikking.
Ten leste de slapende reus van graniet brak, scheurde open, gebergten stuwend.
En in de diepten gedreven, boven de wateren verheven.
Daar joeg de wind, de hitte, de koude op de kale rotsen,
Tastte aan de verborgen mineralen.
Striemde de regens, hagelde het ijs, drukten de sneeuwmassa’s de rijkdom los.
Druppels met zoutkristallen glipten weg, vonden stroompjes, verzamelden zich, vloeiden samen tot kletterende bergbeken, bruisend naar de laagten in kronkelende rivieren troebel van de overvloed.
Het leven wachtten zijn grootse bacchanaal, de voortzetting, cellen verenigden zich tot alles dat bloeit, groeit, kruipt, sluipt, zwemt en zweeft, vlucht en vliegt tot de meest ongerijmde vormen toe.
Een leven barstte los in een ongekende weelderigheid, nooit krioelde de kustwateren zo van nieuwe planten en dieren, het Cambium was voorbij, in de verte wachtte de mens.
Langzaam draaide zij haar omgekeerde stervensjaren terug naar altijd voorbij.

Guido van Geel

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

13-12-2014

Over dit verhaal

'Gebakken lucht', zei de banketbakker en deed er een taart om..

Tags

Epischgedicht Guidovangeel Lyrischverhaal