Het grote sterven.

Waar al die ratten vandaan waren gekomen kon niemand bevroeden, miljoenen ratten lagen overal en allemaal dood. Wat dood is moet geleefd hebben maar niemand had iets gemerkt van een rattenplaag en toch lagen ze daar nu, te stinken en te rotten.
Maar nog niet waren wij bekomen en de kadavers opgeruimd of wij werden verrast door massa’s dode kikkers, het waren er zoveel dat er ongelukken gebeurden ten gevolgen van de gladheid, veroorzaakt door de laag van deze dode amfibieën. Gelukkig regende het in die tijd vrijwel constant en daarom spoelde snel de dode kikkers weg. Ze loste als ware op tot een grijze bagger die als dunne pap de sloten en de riolen in dreef.
Maar niet lang daarna kwamen de vogels, de zwarte vogels, vooral kraaien, roeken, torenkraaien en spreeuwen, overal zaten ze. Eerst hoorde je nog wel wat gekras en andere geluiden maar al gauw werd het stil, ze zaten daar maar ook dat duurde niet lang want ze begonnen te vallen.
En als zij vielen dan waren ze dood, het scheen al waren zij al dagen dood voor ze vielen.
Het leek er ook op dat ze pas vielen als je onder de bomen door liep, ze sloegen dan om je heen als rotte vruchten op de grond. Uit al die dode vogels kropen dan de maden alsof ze een zinkend schip verlieten, zo lag er na een tijdje om ieder kadaver een aureool van dode maden, maar toch bleken er genoeg achter gebleven in de dode vogels om voor een vliegen plaag te zorgen.
Die vliegen, vooral veel van de soorten Callphora livida en Lucilla caesar waren lastig want om een of andere reden zochten ze massaal de huizen op, ze drongen op alle mogelijke manieren in de huizen binnen en als zij daar eenmaal waren, kropen zij weg in kieren en gaten, achter kasten en schilderijen en hielden zich daar stil. Je moest ze zoeken om ze te vinden, beangstigend was het.
De dagen daarna werd het steeds warmer en vochtiger, zo drukkend werd het dat niemand meer kon doen dan zitten en afwachten, in deze tijd drongen de kaasvliegen in de huizen binnen en hielden zich ook daar verborgen en tenslotte kropen hordes spektorren over de vloeren op zoek naar spleten en richels om zich in te verbergen.
Zo zaten wij en zagen dat we bleker en bleker werden, we keken elkaar aan zonder te reageren ook als we zagen hoe slecht de anderen er uit zagen, niets deden wij, niets alleen afwachten.
Tot sommigen van ons, zij die er het slechtste uitzagen, opstonden en naar buiten liepen, een wolk vliegen vloog dan achter hen aan, door het gegons hoorden we ze wegsloffen en even later een plons of een doffe plof en dan weer de stilte. En een aantal dagen later volgden dan de kaasvliegen en de spektorren.
Zo ging dat door tot bijna iedereen was verdwenen en de zon begon te schijnen, de vogels te zingen, de bijen te zoemen en de vlinders te fladderen.
Toen wij, de twee laatste buiten kwamen, zagen wij uit andere huizen, hier en daar, ook mensen buiten komen, telkens twee, het was als na een grote schoonmaak.

Guido van Geel

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

12-12-2014

Over dit verhaal

chter en zijn werk zat erop.

Tags

Apocalyps Eindtijd. Guidovangeel