Dagje vissen

Zij keek om zich heen en zag de bomen die de bladeren al lieten vallen in het kabbelende water weerspiegelen. Het was tijd. De herfst was daar en zij genoot van de stilte om zich heen. Als zij al een paar passen deed hoorde zij het kraken van de dorre droge bladeren onder haar korte laarzen.
Het gaf haar een gevoel van macht deze kracht van de natuur die zij als oud vuil kon vertrappen. Een glimlach op haar gezicht en haar blozende wangen die de wind opvingen deden haar ogen tranen, maar het deerde haar niet. De af en toe snijdende kou liet zij toe in haar leven, net als de zonnestralen die ook af en toe door de donkere wolken gedag zeiden.

Zij zwaaide terug naar boven. De macht was van haar, geen mens die haar kon deren, geen boom die haar tegenhield, geen blad die zij niet kon vertrappen zo terug de aarde in om opnieuw geboren te worden wanneer het tijd was voor een nieuw seizoen. Alles hield zij in bedwang. Gewoon omdat zij dat zo wilde. En wat zij wilde gebeurde gewoon.

Daar liep een man met visspullen, die zocht zeker een stekkie om in alle rust de dieren aan een haak te slaan en zich daarna te vergapen aan het pijnigen wanneer het haakje er weer uit moest. Zij haatte dit soort van mens. Als dit een sport was moest men toch eens nadenken over de reden van diezelfde sport. Denken kon je overal, daar hoefde je geen vis voor aan een hengel te vangen.
Zij liep op de man af en keek hem aan, hij reageerde niet eens.

Moeiteloos zette hij zijn lege emmer neer, schepnet en hengel ernaast en klapte zijn stoeltje uit, totaal de vrouw negerend. Zij werd een beetje boos. Niemand zou haar zonder meer negeren, daar was zij te mooi voor en zeker geen visser die dacht om hier zomaar haar vrienden pijn doen.
Terwijl hij zijn laarzen goed aantrok trapte zij het stoeltje weg, het gleed zo het water in.

Hij keek verbaasd en snel trok hij het zitje er weer uit.
“Godverd..stomme hommel!” Schold hij zichzelf uit, nog steeds niet kijkend naar de vrouw die het veroorzaakt had.
Was hij blind of zo?
“Hé, dooie zie je niet dat ik dat heb gedaan?” Sprak zij hem venijnig toe.
Hij reageerde niet, pakte een doek en maakte het stoeltje droog, zette het goed vast en wilde net zijn wormen pakken toen zij woest het doosje in het water schopte. Zo, die hadden ook de vrijheid.

“Krijg nou de tandjes, wat is dat nou!”
Was zijn verbaasde commentaar. En hij keek wild om zich heen, zonder dat hij het doosje aanraakte zag hij het zo in het water ondergaan.

“Ja hoor, daar gaan mijn maaien, kan ik wurmen gaan steken of mijn brood gaat eraan, schiet lekker op zo!”
Zijn ongeloof over zoveel rare toestanden begon hem een beetje angstig te maken, waren hier die kwajongens uit het dorp bezig hem te jennen of was dit gewoon domme pech. Hij schudde zijn hoofd en pakte zijn brood maar, ging snel op de natte zitting van het stoeltje zitten en terwijl hij het beleg van het brood haalde en zijn hengel ineen zette ging de vrouw achter hem staan.

Zou zij hem een zetje geven? Nee, dat zou te laf zijn, maar wat hij deed kon ook niet. Dieren doe je geen pijn en dan nog lokken met brood, de lafaard. En het feit dat hij haar geen blik waardig keurde vond zij helemaal onbeschoft. Zij wist dat zij mooi was, zij wist dat zij mannen om een vinger kon winden. Zij was zich bewust van haar sexappeal en speelde dat vaak zat uit.

Ineens schrok zij. Nu wist zij het weer. De man kon haar niet zien, want zij was er gewoon niet. Het feit dat zij geen antwoord van hem kreeg was gewoon omdat zij niet meer bestond. Zij was dolende.

En waarom was zij dan hier gekomen? In gedachten ging zij op een boomstam zitten, bedenkelijk en liet haar hoofd steunen op haar handen. Zij voelde het koude vocht aan haar linkerhand en keek erna.
Bloed, haar hand zat vol met bloed. Ineens wist zij het weer. Geert die zijn vrouw niet wilde verlaten voor haar, Geert die promotie boven haar verkoos en met het dreigement dat zij bekend zou maken dat zij een verhouding hadden, had hij haar hierachter in het bos met een bijl de zijkant van haar hoofd ingeslagen en haar voor dood achtergelaten. Dat was het, daarom zag die visser haar niet, zij was dus gewoon dood. Zij moest alleen even de weg vinden naar het licht.

Met een vies gezicht veegde zij haar handen af aan haar jas en voelde haar tranen langs haar gezicht lopen. Dit had zij nooit gewild.

Zij keek hulpeloos naar de visser en vroeg zich af of hij haar misschien op de een of andere manier kon helpen.
Zij zag het vissersmes naast hem liggen en liep er op af. Hij hoorde of zag haar toch niet, maar misschien als hij samen met haar was dat zij dan ook samen verder konden.
In een haal sneed zij zijn nek van oor tot oor open. Het bloed plensde in het rustige kabbelende water.
“Hé, zie je mij?” Vroeg zij nu aan de man die als een vraagteken op zijn stoeltje naar al zijn eigen bloed zat te kijken.
Geen antwoord. Het enige dat zij zag was dat de man als een dolfijn in één keer naar voren duikelde met stoeltje en al zo het water in, zijn hoofd bungelde langs zijn lichaam. En langzaam dreef hij met de zachte stroom mee.
De vrouw keek verbaasd naar wat er zich voor haar ogen gebeurde. Zij wilde hem nog tegenhouden maar het zware lichaam was al in het water voordat zij maar een hand uit kon steken om het tegen te houden.

'Nou Mary goed gedaan meid, dan maar op de volgende wachten.”
En zij bleef het lichaam nakijken totdat zij het niet meer zag.
Moest zij nou iedereen maar afslachten voordat iemand haar naar het licht zou brengen?

© Copyright Leny Kruis

Ingezonden door

Leny Kruis

Geplaatst op

11-11-2014

Over dit verhaal

Een verzonnen griezelverhaal

Tags

Gooien Pesten Stilte Storen Vissen