Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Nassie en Droppie

We hadden nieuwe buren gekregen. Een vader, een moeder en een jongetje en ik had nog nooit zulke gezien. Oh, ze leken wel op de andere mensen uit ons dorp, maar ze waren zwart. In mijn dorp woonden witte mensen en ik kende ze bijna allemaal. Maar zoals deze? Natuurlijk wist ik dat op de wereld ook zwarte mensen wonen, ik was tenslotte al bijna zes, maar dit was de eerste keer dat ik ze niet op TV, maar in het huis naast ons zag.
De buurman en de jongen droegen spijkerbroeken, maar de buurvrouw droeg lange jurken met veel kleuren erin en ook een gekleurde doek om haar hoofd. Ik hield wel van kleuren. Wanneer de buurvouw buiten liep om naar de winkel te gaan, leek het altijd of er bloemen voorbij kwamen.
Papa had de buurman eens gesproken en zei dat ze Engels spraken en Afrikaans. Pfff nou, daar wist ik dus niks van.
Ik was in de tuin aan het werk met mama. Ja hoor, ik kon al goed helpen. Mama knipte takjes af en ik bracht ze naar de grote afvalbak. Ik kon er nét bij. Ik hoorde dat de buurjongen in zijn tuin voetbalde: boem! tegen de schutting. Opeens lag de bal in onze tuin, gelukkig niet tussen onze bloemen. Ik pakte hem op en gooide hem terug over de schutting.
'Tenk joe,' zei de buurjongen.
Ik keek mama vragend aan:
'Hij zei "thank you", dat is Engels en betekent "dank je wel".’ En ik dacht: nou met die jongen zal ik niet kunnen spelen. Als je niet met elkaar kan praten is d'r niks aan.
De volgende morgen zag ik hem bij school en later in mijn klas van groep 2.
Juf Emma vertelde dat hij Donkor heet. Nou, donker was-ie echt wel. Ze zei dat we Nederlands met hem moesten praten. Als we langzaam spraken dan kon hij ons wel verstaan, want Afrikaans is een soort Nederlands van vroeger.
We snapten er niks van maar zeiden allemaal "ja juf”.
Nou, we lachten wat af op school met Donkor. En hij lachte harder dan wij allemaal. Wanneer ik wel eens dacht: is dat nou pesten wat we doen? Dan hoefde ik maar naar zijn gezicht te kijken om te begrijpen dat hij dat echt niet dacht. Nou, d'r zat heel hard kroeshaar op zijn hoofd, maar in dat hoofd zat een heleboel verstand. Hij leerde snel joh.
Zouden alle zwarte mensen zo vrolijk zijn als Donkor? Ik hoopte van wel.
Omdat we buren waren kwamen we nu ook bij elkaar thuis. Ik vond zijn moeder nog steeds heel mooi om naar te kijken. Met haar kon ik niet goed praten want veel Afrikaans kende zij niet. Ik hoopte dat Donkor haar snel Nederlands zou leren. Ze kon wel heel lekker koken, maar Donkor at bij ons liever hutspot of boerenkoolstamppot. Wat hij niet wilde eten waren ... dropjes. Hij zei dat zwarte snoep vies is. Voor de grap noemde ik hem "Droppie" en daar moest hij erg om lachen.
'Jij heet Jonas,' zei hij. ‘Kom jij uit een walvis?'
Ik snapte hem niet.
'Jonas werd door een walvis opgehapt. Dat staat in een boek.'
'Oh, en toen?'
'Nou, toen kietelde hij die walvis en die spuugde hem uit.'
Ik dacht, jaja, het zal wel. Wat een raar verhaal, hij bedenkt dat gewoon.
'Ik noem je geen Jonas. Jij noemt mij "Droppie", ik ga jou "Nassie" noemen.'
Pap en mam noemden me “Joe”, maar voor Droppie werd ik Nassie. En we waren dikke vrienden.

Ja, we waren vrienden, maar we speelden niet altijd samen. Ik was niet zoals hij. Ik speelde graag, maar wel rustig. Hij noemde me dan wel eens een “bangeschijter”. Droppie was de waaghals die nergens bang voor was. Hij zei vaak dat de tuin te klein was en het dorp ook. Dan ging hij met zijn fiets weg en kwam vaak met kapotte armen of benen weer thuis. Een keer had hij een grote snee in zijn wang en de dokter heeft die dichtgenaaid. Ik vroeg hem wel eens wat hij dan allemaal deed. "Krossen", zei hij. Hij ging de velden en de bossen in en ging heel hard fietsen. Ik mocht niet in de bossen komen want die zijn gevaarlijk, zei mijn papa. Vroeger is onder die grond heel diep gegraven en in de bossen kan je zo maar in een gat vallen. Ik vroeg Droppie of hij wel eens in een gat gevallen was. Hij wees op zijn wang en zei dat het maar een kuil was, geen gat. Ik vond hem wel dapper maar ook een beetje dom. Een beetje?

Op een avond belde de buurman bij ons aan. Of Donkor bij mij aan het spelen was. Nee, dat was hij niet. Ik wist dat hij weer de bossen in zou gaan. Dat had hij me verteld. Maar dat was al vanmorgen. Ik schrok zo erg dat ik er buikpijn van kreeg. Oh jee, het is al avond. 'Hij is fietsen in de bossen, buurman,' zei ik, 'en ik heb hem heus verteld dat de bossen gevaarlijk zijn.'
Mijn buurman belde de politie, maar omdat we maar een dorp zijn kwam er maar één agent. Mijn vader, de buurman en nog een paar buren gingen in auto's naar het bos. Zaklantaarns mee. Ik wou ook mee, maar dat vonden ze niet goed. Ik lag die nacht bij mama in bed, want ik dacht steeds aan Droppie in een diepe kuil, in de nacht en koud. Ik kon niet slapen en was verdrietig.
's Morgens kwamen de mannen terug. Ze hadden Donkor niet gevonden. Ze zouden even rusten en eten en dan weer naar de bossen gaan. Ik zanikte net zo lang tot ik ook mee mocht. Nu met de andere agent van ons dorp mocht ik in de politieauto meerijden. Cool joh, maar ik voelde me echt niet blij. De agent reed naar links, waar een breed pad door het bos slingert. 'Nee, agent,’ zei ik, ‘ik denk dat u de andere kant op moet. Droppie reed niet over mooie paden.' Met de andere auto's achter ons aan gingen we naar rechts. Toen moesten we al snel verder lopen, want de auto's konden hier niet rijden. De agent gaf twee van de mannen een soort telefoon, daarmee konden ze met elkaar en met de agent praten.
Het was nat in het bos. Het had die nacht geregend. Arme Droppie, moe en hongerig en nu nog nat ook. Ik liep met papa. We hoorden verderop mannen roepen: ‘Donkor, oehoe.’ En weer en weer. We liepen wel een uur. 'Jij moet ook roepen Joe,’ zei mijn vader. Ik dacht: roepen en de wind waait de stem weg ... en toen wist ik wat ik moest doen. Droppie had me op mijn vingers leren fluiten. Hij kon dat heel erg goed, én heel erg hard. Het had lang geduurd tot ik het zo goed kon als hij. Ik stak mijn vingers in mijn mond en blies. Mijn vader schrok zich een hoedje. Ik stond dan ook vlak bij hem. Pie-hie-wiiieee floot ik nog een keer.
Uit die grote telefoon klonk de stem van de agent die kwam vragen of wij dat ook gehoord hadden, een fluiten. Pap vertelde dat ik dat had gedaan en de agent zei dat het heel goed te horen was, al was hij dan ook ver weg. Prima gedaan knul.

Papa en ik gingen even uitrusten op een omgevallen boom. Mijn vader kon heel goed hardop denken, en dat deed hij nu ook. 'Hmm, het heeft geregend vannacht, maar er was geen storm, dit is een vers omgevallen boom, en verderop liggen er nog meer. Da's vreemd ...' Ik stak mijn vingers weer in mijn mond en floot. Papa wilde net iets onaardigs zeggen toen we een geluid hoorden. We hoorden ... fluiten. 'Echo,’ zei papa, 'Droppie,’ zei ik. Ik floot weer, maar nu twee keer kort, pie-hie-wie, pie-hie-wie. Even later hoorden we drie keer fluitantwoord. Papa greep die telefoon en begon te vertellen dat Donkor in zijn buurt moest zijn, kom allemaal naar mij toe. Het zou wel even duren, dus ging ik voorzichtig iets verder het bos in. Tjonge wat een rommel lag er overal, struiken uitgerukt, bomen helemaal of half omgevallen. Ik floot en ik kreeg antwoord, alleen ... waar kwam dat vandaan??
Plotseling bewoog de grond onder mijn voeten. Ik kon nog net een sprong achteruit maken en me aan een boomtak vasthouden. Jemig, ik stond aan de rand van een kuil. Kuil? Een heel erg groot en diep gat, zo diep dat ik niet goed kon zien waar de bodem was; er lagen ook stukken boom en struiken. Ik floot even kort, en ja hoor, Droppie floot terug vanuit dat gat.
'Hee, Droppie, we hebben je gevonden. Straks komen mannen die je eruit zullen halen of kan je zelf klimmen?'
'Nee man, ik kan niet klimmen, mijn been doet hartstikke pijn.'
'Droppie, ik kan je niet zien, ik zie veel groen maar jou zie ik niet.’
'Bomen en struiken en bosbessen, toen de bodem inzakte kwamen de bosbessenstruikjes ook allemaal naar beneden. Ik heb gisteren de hele dag van die bessen gegeten.' Hij lachte.

Natuurlijk kwam het hele verhaal de volgende dag in de krant. Hoe moeilijk het was geweest om Droppie uit dat gat te halen omdat er steeds stukken van de rand afbraken.
Gelukkig was de agent bij de Commando's geweest en die had hem er uit kunnen krijgen. Die soldaten, die Commando's, kunnen echt álles, niet alleen schieten maar ook met een parachute uit een vliegtuig springen en ook van een berg naar beneden klimmen. Er stond een grote foto bij van mij en Droppie. Hij zag er erg gek uit, met al die witte pleisters op zijn gezicht, armen en benen. Ik dacht: waarom zijn er geen zwarte pleisters voor zwarte mensen? Om zijn enkel zat gips, maar daar zat een lange zwarte sok overheen. Even waren wij “helden”, maar dat duurde gelukkig niet lang. We waren liever gewoon maar buurjongens en vrienden.

Dit gebeurde allemaal lang geleden, maar wij herinneren ons er nog alles van. We zijn goede vrienden gebleven al zien we elkaar niet zo vaak meer. De waaghals Droppie werd ... kinderarts, en ik, de rustige en niet altijd zo heel erg dappere Nassie, werd testpiloot.

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

03-02-2018

Over dit verhaal

Je moet gelukkig zijn met zulke buurvrienden

Geef uw waardering

Er is 5 keer gestemd.

Social Media

Tags

Vrienden

Reacties op ‘Nassie en Droppie’

Er zijn nog geen reacties geplaatst bij dit verhaal, een reactie plaatsen kan hieronder!

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd