Korte verhalen

Zet ook uw verhalen op 1001KorteVerhalen.nl

Heeft u nog geen account? Meld u gratis aan!

Print dit gedicht

Leda en de zwaan

De heuvels en de verre bergen liggen boven de lichte ochtendnevel blauw uit te zien naar de dag die in aantocht is als een streep onderlangs, de hemel gloort daar al rozerood. Een korte tijd en het licht zal langs de hellingen naar beneden kruipen en het neergelegen, groene arcadische landschap overstromen. Aan elke grasspriet pinkelt daar een parel die zal schitteren als de eerste stralen van de rijzende Helios hen weldra raken zal. De ochtendkoude stilte op de bergweide overstemt nog het verre vogelengezang uit de dalen.
Uit de laagten, waar de mensen kruipen, wrochten en sterven, verraadt slechts een dunne rooksliert hun bestaan, tot er een haan door de stilte naar boven kraait en een teken gegeven is.
In de hoge weide ligt een witte figuurtje, een slapende, jonge vrouw, welhaast een meisje nog, een droom in deze jonge wereld, vol sluimerende bekoring.
Een koningsdochter, door een schikking van de Wereldwil werd zij deze nacht door luchtgeesten ontvoerd en hier in deze velden neergevlijd als een offer aan de Goden, opent de mooie ogen.
Zij slaakt een kreetje van verbazing over de haar, zo vreemde, omgeving waarin zij ontwaakt. Waar is haar paviljoen, waar zijn haar dienaressen, de tuin, de fontein die haar elke ochtend doet ontsluimeren, waar zijn haar altijd strelende satijnen lakens? Wel zijn er de eerste zonnestralen op de weide, zij doorschijnen haar dunne nachthemdje en onthullen haar prille maar al ontluikende schoonheid, een behaaglijke warmte doortrekt haar lieve lijfje en geeft haar een behaaglijke rust, ze wil slechts liggen en wachten, een vreemd raadselachtig verlangen zweeft in de pure ochtendlucht.
Terwijl zij daar zo doezelt, ontpopt haar meisjeslichaam tot het vrouwelijk wezen dat in haar groeide en prikkelend begint te bloeien, als een vlinder in de lente. Zij voelt haar benen, lang en welgevormd, die, haar kruis naderend, bevangen worden met een opwindende ontvankelijkheid. Haar tepeltjes kriebelen als worden zij gekust door het ochtendwindje dat haar nog zoekt te tomen voor deze gezegende dag. Daar ligt zij, half wakker, half dromend, als een bloem, een hemelse vruchtbaarheid. Het schalkse ochtendwindje speelt met haar dunne kleedje, maar ineens grijpt de dartele luchtgeest het satijnen spreitje, en met een weidse werveling ontbloot hij de ongerepte maagd, een gilletje ontsnapt haar, maar die vreemde gerustheid laat haar blijven liggen als een verlokking voor de verre hoge Godentroon.
Helios ontvouwt rond haar, de nachtgesloten bloemenpracht, vlinders en bijen gaan van bloem tot bloem als spelen zij wat komen gaat, zij ziet het niet, onwetend slaapt zij weer in, tot een ruizen haar opnieuw wekt, boven haar gaat een witte vogel groot en wiekend aan haar voorbij. Een heerlijk nieuw gevoel doorstroomt haar jonge lijfje, haar pril ontdekte plekjes kietelen haar speels en stout, als een spinnend poesje ligt zij daar. Verrassend dichtbij hoort zij een machtig bruisen van water, het is een opspattende boeggolf voor een zwanenborst, die de wateren doorklieft en er in uitdrijft, het water komt zachtjes kabbelend weer tot rust, een geladen stilte herneemt haar wereld.
Een fluistering verspreidt zich toch ongemerkt en verwekt een onbekende tinteling in de warmte van het meisje. Zij weet, zij voelt de vrouw in haar vruchtbaar lichaam onweerstaanbaar doorbreken. Hij, haar God, zal, laat hem komen. Onmerkbaar, onhoorbaar breidt zich een grondmist uit over het bloemenveld en omsluit haar als een meer, waarin zij, als een tere lotusbloem, lijkt te drijven. De Zwaan, de zwaan nadert, groots en statig door de nevel zwemmend op dit toverwater, zijn stralend witte borst stuwt langzaam maar hoog opwervelend een baaierd van waaierende wolken voor zich uit, de vleugels half gevouwen, zijn hals gekromd en de zwanenkop ingehouden kijkend, naar de bloem van zijn begeerte. De bloem in het meer drijft, zacht schommelend, gloeit en wasemt lokkende geuren uit, vol maagdelijke bekoring, zij kreunt zachtjes, haar hartje bonst, zij rilt, zij heeft het niet koud, hij nadert
Zij lijkt te zweven in het witte nevelwater, haar benen een weinig uiteen, een druppeltje kijkt vanaf een pluizig haartje naar de jonge dag, groeiseltjes voor de Zwanengod, hij glijdt tot tussen haar benen, buigt zijn hals diep en knabbelt teder in haar kruisje. Een rilling trekt door haar ontketend vrouwenlichaam, verschrikt omvat zij haar borstjes, haar benen raken de grote vogel, zij is vrouw.
De sterke zwanenhals, de vogelkop, als een witte fallus speelt tussen haar benen, dijen en billen, zij kan het niet laten te schokken met haar bekken, haar lichaam eist haar deel in het spel.
De snavel stoot tussen haar rode lipjes en zijn tong dringt in haar binnen, zij weerstaat hem, daagt hem zelfs uit, de geilheid in de prinses neemt de macht over.
Dan richt de zwaan zich op, statig, de Vogelgod heerst, hij spreidt zijn enorme vleugels, zijn borst drukt warm en sterk tussen haar benen, zijn kop hoog boven haar verheven, zij kronkelt door een niet te weerstane, oplaaiende wellust en neemt de zwaan tussen haar benen.
Dan in één slag van de grote wieken bespringt de zwaan haar, onverwacht warme vogelklauwen omvatten haar heupen en drukken zijn uitwaaierende staart tegen haar uitnodigende billen, zij trilt van verrukking. Zijn snavel zoekt haar hijgende mond, zijn zwarte zwanentong speelt een opwindend minnespel in haar meisjesmond, wentelt rond haar tong en drinkt haar speeksel, zijn lessende godennectar.
Het zwanenkleed streelt haar, haar hele jong lichaam wordt opgenomen in het liefdesspel.
In haar kruis zoekt zijn leven haar warme diepten, en vindt haar, zij zijn een ring van levenslust, een hartstocht raast in hen beiden rond.
Een dans van witte passie voltrekt zich, zijn vleugels overhuiven hun parende lichamen, de geuren bedwelmen hen en zwepen hun begeerte op tot goddelijke hoogten
Plots zwelt een gevoel in haar op, de openbaring van de hele vrouw in haar, haar kruis trekt samen, haar tepeltjes tintelen, haar hart jaagt haar bloed door haar hele, hete lichaam, zij kleurt en kreunt verzaligd, het orgasme zet in.
De grote zwaan richt zich in zijn majesteit hoog boven haar op, spreidt wijd zijn wieken en loost overvloedig zijn gave aan het meisje.
De paringsdrift rimpelt concentrisch weg over het nevelmeer, een stilte komt over haar en ze glijdt weg in een diepe sluimer.
Voorzichtig ontstijgt de Godzwaan zijn bekoring, zijn zwanenkop tast nog teder haar lijfje af, hier en daar wat schikkend en beroerend, dan zweeft hij in het nevelwater weg van haar en verdwijnt hij in de witte wereld.
De weide ligt weer verlaten te koesteren in de zon, de zon keek toe. Vlinders en bijen gaan van bloem tot bloem, niets verraadt wat geschiedde.

In de dalen, in haar paviljoen ontwaakt Leda uit een dag van koortsige ijlslaap. Haar dienares waakte over de tover, zij voelde in haar eigen meisjeskruis de wonderen die zich in het lichaam van haar jonge meesteres voltrokken. Zij weet van het zwanenzaad dat levend in haar prinses zal wachten om zonen te schenken aan haar koning en aan haar Sparta.

Guido van Geel

Toevoegen aan favorieten

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

26-12-2016

Over dit verhaal

'Het is een toverberg', zei Hans Castorp en Naphta maakte er een eind aan.

Geef uw waardering

Er is 5 keer gestemd.

Social Media

Tags

Guidovangeel Mythe Sparta

Reacties op ‘Leda en de zwaan’

  • Grote goedheid! Had ik eens even tijd om je te lezen en ik viel van mijn stoel. Jouw fantasie is van een speciale klasse, ik ben er stil van en denk ... &^%$# en ik dacht dat ík kon schrijven. Dankjewel.

    Irene O. - 09-07-2017 om 14:56

Reageren

We gebruiken uw gegevens alleen om te reageren op uw bericht. Meer info leest u in onze Privacy & Cookie Policy.

Wilt u direct kunnen reageren zonder elke keer naam en e-mailadres in te voeren? Meld u hier aan voor een account!



Merknamen en domeinnamen eigendom van Internet Ventures Ltd - website via licentie in beheer door Volo Media Ltd