Hij weet het.

Ik schrik wakker van het geluid van de bel. Iedereen haast zich het lokaal uit. Vrijdagmiddag. Iedereen behalve hij. Hij met zijn kortgeschoren haren, zijn ogen zwart als de nacht, zijn tengere armen die zijn boeken inpakken alsof tijd niet bestaat. Zonder me ook maar een blik waardig te gunnen loopt hij het lokaal uit. Terug naar huis kan ik hem maar niet uit mijn gedachten krijgen. Mijn fascinatie voor hem groeit met de dag. Voor mijn gevoel zou ik wel uren naar zijn indringende ogen kunnen staren. Zijn duistere karakter trekt mij op een of andere vreemde manier aan, en ik wil niets liever dan hem leren kennen.

Maandagochtend zie ik hem weer. Het lijkt wel of hij nog intrigerender is als altijd, en even wil ik niets liever dan hem aanspreken. Ik wil zijn stem horen, zijn adem in mijn gezicht voelen. Maar ik kan het niet, ik durf het niet. En toch, toch ontsnappen er woorden uit mijn mond. Woorden zonder betekenis, maar hij lijkt hij te begrijpen. Een seconde lang maken we oogcontact. Hij kijkt me aan alsof hij me iets wil hijggen, alsof hij me wil waarschuwen maar tegelijk mee wil sleuren in zijn zieke gedachten. En dan loopt hij weg.

Het regent. Ik voel de koude, snerpende wind in mijn gezicht. Plotseling staat hij voor me. Als een schim stapt hij uit de duisternis. Met een ijskoude stem begint hij tegen me te praten, maar zijn woorden dringen niet tot me door. Ik besef me dat het zweet me op het voorhoofd staat. Ik merk dat hij is gestopt met praten, en ik kijk hem aan. Hij kijkt terug, met dezelfde, vreemde blik als laatst. Dan pakt hij me beet. Hij sleurt me mee naar een huis een paar meter verderop. Ik probeer me te verzetten, maar hij is verbazend sterk. Hij opent een deur, en duisternis overvalt me. Mijn ogen moeten wennen aan het donker, en langzaam worden de contouren van een stoel zichtbaar. Hij zet me hardhandig neer. Ik ben te bang om tegen te stribbelen. Hij loopt weg, maar ik durf me niet te bewegen. Minuten lang zit ik daar, maar voor mijn gevoel duurt het uren. Dan komt hij weer terug. Hij heeft iets in zijn hand, ik kan niet zien wat het is. Dan wordt alles zwart.

Ik open mijn ogen. Even weet ik niet waar ik ben, maar dan wordt alles weer helder. Het is nog steeds donker, hoe laat het is weet ik niet. Ik probeer rond te kijken, maar de duisternis maakt het me lastig. Langzaam sta ik op, ik hoor mijn hart in mijn hoofd bonzen. De pijn wordt overstemd door angst. Ik loop langzaam naar de wanden van de kamer, en tast ze af in de hoop een lichtknop te vinden. Tevergeefs. Ik hoor voetstappen, en word door vier sterke armen terug in de stoel gezet. Een fel, wit licht verblindt mijn zicht. Even schiet er een gedachte door mijn hoofd, maar ik wuif hem weer weg. Dat kan niet, niemand weet het. En toch blijft het rondspoken. Ik zie niks, maar ik weet dat ik gezien word. Er wordt iets tevoorschijn gehaald. Het duurt een tijdje voor ik zie wat het is, maar dan wordt het duidelijk. Mijn adem stokt in mijn keel, ik word plotseling misselijk en mijn hoofd lijkt wel te ontploffen. Wat hij me voor houdt is een foto. Een foto met een jongenshoofdje. Een bebloed jongenshoofdje. Langzaam maar zeker dringt het tot me door: Hij weet het.

© Copyright alexonbekend

Ingezonden door

alexonbekend

Geplaatst op

28-07-2013

Tags

Eng Literatuur Moord Spanning Verdriet