De winkel van Meneer Sjaak

Ik droomde vannacht dat ik een verhaal moest schrijven. Over vroeger. Niet mijn verhaal, maar dat van Ireentje:

Ik kon nog niet schrijven want ik ging nog niet naar school. Maar ik wist wel dat in dromen echt álles kon.
Ik woonde naast zijn winkeltje en kende Meneer Sjaak en zijn dochters goed. Of hij een vrouw had wist ik niet, ik zag haar nooit. Zijn dochters noemde ik “juffrouw”. Ik was dan ook nog geen vijf turven hoog. Natuurlijk wist ik wel wat hun naam was, want Meneer Sjaak noemde hen niet “juffrouw”, maar gewoon Lizzie en Jennie.
Een soort winkeltje als dat van Meneer Sjaak bestaat niet meer in deze tijd.
Hij verkocht die dingen die je toen in keukens zag: rekjes met bussen met teksten als “zand - zeep - soda”. In onze keuken hing ook zo'n rekje aan de muur, maar alleen in “zeep” zat van die glibberige groene. Wat er in de andere zat wist ik niet.
Ik stond altijd naar zijn schappen te kijken en verbaasde mij over hoe hij alles zo overzichtelijk neerzette. Op de bovenste plank olielampen, daaronder de flessen lampolie. Grote pannen boven, en op de schappen lager steeds kleinere, tot helemaal onderaan, die ik goed kon zien. Die hadden een steel. Er stonden stapels borden, groot, klein, of diep. Theekopjes en schoteltjes, lepeltjes. Er waren mattenkloppers en bezems.
Alles wat bij elkaar hoorde stond naast of boven elkaar. Ik vond zijn winkel erg rustig, want mijn leventje was dat niet. Niet zo geordend en overzichtelijk.
De keukens, vroeger, hadden een zeepklopper en een blok Sunlight zeep. De zeep in onze klopper was al lang op. De koffiemolen hing aan de wand, één loodje in een koffiepot met een klein papieren rondje onderin, kokend water in kleine beetjes erin gieten. Meneer Sjaak had dus ook koffiemolens en rondjes, alleen de koffie moest van de Gruyter komen, vroeger. Ik geloof niet dat ik mij herinner hoe koffie rook. Het “snoepje van de week” kende hij ook niet.
Over deze man en zijn winkel schreef ik dus vannacht.

Mijn vader had een rijmpje opgezegd, over een winkel als die van Meneer Sjaak:

In de winkel van Sinkel
is alles te koop:
hoeden en petten
en dames korsetten,
drop om te snoepen
en pillen om te poepen.

Ik vond er niks aan en ik zag dat mijn moeder het ook niet leuk vond. Zó was de winkel van Meneer Sjaak toch helemaal niet!

Wanneer ik terugdenk aan mijn slapende verhaal, zie ik Meneer Sjaak. Niet groot, wel wat aan de brede kant. Staalgrijs haar, al geloofde ik dat hij nog niet erg oud was. Zijn twee dochters waren tenslotte pas tegen de twintig -- dacht ik. Ik denk niet dat wij ooit iets bij hem kochten, dat hoefde ook niet want bij mij thuis hadden mijn vader en moeder vast van alles al bij hem gekocht, maar ik was altijd welkom in zijn winkel. Het was dan, toen, ook een tijd waarin er niet veel geld was. Ik herinnerde me wel dat ik altijd hongerig was, maar in Sjaaks winkeltje was niets te koop dat gegeten kon worden. Ook geen drop, dat van die pillen vond ik vies. Poep is behoorlijk smerig.

Ik vond mijn thuis niet prettig. Mijn vader werkte op de tram maar ik denk dat hij liever wat anders had gedaan. Hij lachte al een hele tijd niet meer. Mijn moeder werkte bij een slager en zij was alleen maar blij wanneer ze wat afsnijsel mee naar huis mocht nemen, of een stuk bot en een randje zwoerd. Soms had ze dan ook een paar aardappels en wat koolbladeren of een paar wortels. Ze maakte daar dan soep van. Wij waren niet arm, maar er was bijna geen eten te koop. Dat gaat zo in een oorlog die al een paar jaar duurt.

Ik ging dus nog niet naar school en ik verveelde mij vaak want ik was altijd lang alleen. Dan ging ik de tuin in, deed de deur van de knip en liep door Meneer Sjaaks tuin bij hem naar binnen.
‘Hé, hallo mokkeltje,’ zei hij dan, terwijl hij heel goed wist dat ik Irene heet. Hij gebruikte wel meer woorden die ik niet kende, maar soms kon ik aan zijn gezicht zien dat hij niet iets vriendelijks zei. Ik voelde mij altijd groot wanneer ik mocht helpen. De juffrouwen deden natuurlijk het meeste werk, maar wanneer ik doosjes schoensmeer op een schap mocht stapelen, bruin bij bruin en zwart bij zwart, dan probeerde ik ze altijd precies gelijk te zetten.
Ach, het was maar een kleine winkel en dat was maar goed ook, want veel klanten kwamen er niet.
Natuurlijk wist ik van oorlog. Ik vond het altijd heel naar wanneer wij in de kelder moesten slapen. Wij sliepen dan niet veel want er was dan altijd lawaai 's nachts. ‘Ohjee,’ zei mijn vader soms, ‘die was dichtbij.’ Oorlog was ook mijn kleren die te klein werden en schoenen die pijn deden, maar het ergste was toch wel de kou in de winter.

‘Oorlog is erg,’ zei ik eens tegen Meneer Sjaak en hij begon zo te hoesten dat zijn ogen traanden en hij een snotneus kreeg. Toen woelde hij door mijn haar.
‘Ja Ireentje, maar tot nu toe hebben wij geluk gehad.’
Ik begreep er niets van, maar lachte omdat hij zo maar opeens mijn naam zei.

Het was op een gewone dag. Papa zat al op de tram en mama was al bij de slager. Zou ze misschien eens een echt stukje vlees kunnen krijgen? Op het aanrecht lag een kleine appel, voor mij. Oh lekker! Ik besloot hem in de tuin opeten. In de straat stopte een auto en vuisten bonkten op de deur van de winkel van Meneer Sjaak. Zo vroeg al klanten? Ik wilde dat wel eens zien, schoof de knip open en de jongste juffrouw rende onze tuin in. ‘Doe de deur op slot,’ fluisterde ze, ‘niets zeggen!’ Ze trilde van top tot teen en ze huilde.
‘Ik moet schuilen, waar is jullie kelder?’
Ze ging mee de gang in, naar het luik onderaan de trap waarop het kleedje lag. Ik gaf haar mijn appel en ging door de voordeur naar buiten.

Alle ramen van Meneer Sjaaks winkel waren ingeslagen. Borden, kopjes en glazen lagen kapot op de grond. Ik ging op ons stoepje zitten en voelde mij erg verdrietig. Ik keek en zag voor de eerste keer Mevrouw Sjaak, in een rolstoel. Ze werd in de bak van de auto getild. Meneer Sjaak en de oudere juffrouw zaten daar ook. Ik zag dat hij naar mij keek. Hij zei niets, maar zijn lippen zeiden: ‘Lizzie?’ Ik knikte en Meneer Sjaak knikte ook.

In de straatjes van een stad ging het nieuws snel.
‘Het gezin van Izaac Polak is afgevoerd, de jongste was niet thuis.’
Dat Lizzie bij ons in de kelder woonde vertelde ik pas die avond. Mijn vader zei dat hij trots op me was, maar mijn moeder dacht aan nog een extra maag te vullen.
Vier maanden later kwam de bevrijding. Lizzie ging weer in haar eigen huis wonen maar had geen winkeltje meer. Ze wachtte op de terugkeer van haar ouders en zus.
Zij waren van de laatsten die weggevoerd waren en ook nooit terugkwamen.

Het was mijn droom waarin ik, als een niet meer zo jonge vrouw, het verhaal van een kind droomde. Toen ik wakker werd voelde ik mijn natte kussen en een zwaar gevoel in mijn hart. Nooit meer, dacht ik. Alsjeblieft nooit meer een droom die zo echt was dat ik die beleefde.

© Copyright Irene O.

Ingezonden door

Irene O.

Geplaatst op

27-08-2017

Over dit verhaal

Het is lang geleden, maar het doet nog altijd pijn

Tags

Deportatie Ontbering Oorlog