De Reis

Eerst merkte ik niets bijzonders. Ik voelde weliswaar geen pijn meer, maar wat mij betrof lag ik nog steeds in een of ander legerhospitaal in Nigeria en bevond ik mij in een lucide droom, zoals ik die wel vaker had gehad. De droom waarin je wakker bent.
Ik keek dan ook onbevangen naar de bedden van de andere patiënten, ik zag de nachtzuster die haastig de zaal verliet, de verweerde deurposten, ja zelfs het ragfijne stof op de plinten was bijzonder duidelijk te onderscheiden. Het was, alsof geen molecuul zich aan mijn gezichtsveld kon onttrekken, wanneer ik haar maar wenste te zien. En zo meende ik dat deze droom zich geenszins onderscheidde van de andere in zijn soort. Het viel mij in ’t geheel niet op dat ik tegen alle gewoonte in droomde van de omgeving waar ik mij bevond...

Evenmin viel het mij op dat ik dit alles min of meer van boven af zag. Ik zweefde, hoe zal ik het zeggen, een beetje in de buurt van het plafond. Maar ik verwonderde mij om niets, want alles gebeurde gewoon. Nu, zo doolde ik voor onbepaalde tijd rond. Ik herinner mij dat ik nog naar buiten ben gegaan, omdat ik naar huis wilde. Maar ik verdwaalde al snel, omdat de omgeving mij onbekend voor kwam. Ik kwam weer terug in de ziekenzaal waar ik min of meer over de bedden heen zweefde, die eigenlijk allemaal op elkaar leken. Tot mijn aandacht werd getrokken door een wat oude man die ik schuin onder mij zag liggen. Zijn uitgemergelde gelaat was bleek en bezweet en - het is misschien niet aardig om te zeggen - maar het had iets uitgesproken lelijks. Het hoofd maakte een onwerkelijke hoek met het lichaam, alsof het niet meer goed vast zat. De magere witte schouders staken verkrampt boven de lakens uit. Hij was gewond aan beide benen en aan zijn rechterarm. Als hij ooit weer zou kunnen lopen, dan toch slechts door jarenlange revalidatie en therapie, zo redeneerde ik. Het geheel riep een sterk gevoel van afkeer in mij op en ik voelde mijn maag samentrekken. De stakker, dacht ik.
Op dat moment, starend naar die rechterarm, zag ik iets wat mij bekend voor kwam. Het was het horloge om de pols. Als een flard uit een droom drong het tot mij door dat ik het verweerde bruinlederen bandje met Scheinheff-patroon en de met bladgoud omrande wijzerplaat eerder had gezien... Ik had toch precies zo’n horloge! Een vreemd huiveringwekkend gevoel van onafwendbaar onheil maakte zich van mij meester. Nee, dit was toch te gek, dit kon toch niet waar zijn... Het gevoel, het besef dat steeds duidelijker werd... Dat de meest traumatische gebeurtenis van mijn leven zich hier, voor mijn neus zou gaan afspelen! Ik was het zélf, waar ik zo met afkeer naar keek! Dit arme lichaam was het mijne! Het kon niet waar zijn, dit was afschuwelijk! Maar het was zo, en ik wist wat het betekende… ja, dit kon maar een ding betekenen: ik was dóód!

Het was allemaal vreselijk verwarrend en ik moet zeggen dat het mij nogal deprimeerde. Het ellendige lichaam waar ik van verlost was, het lag er hulpeloos bij en het was zeer eigenaardig om het zo te zien, zo los van mijzelf, na al die tijd dat ik er in had geleefd. Het was oneigen, en los van wie ik was. Ik was immers niet dit lichaam. Het was ongelooflijk dat de scheiding van mijn lichaam zo onmerkbaar was verlopen en dat ik gewoon dóór leefde!
Toen kwam het geluid, de vibratie. Alles trilde van vitale, bovenzinnelijke energie en ik trilde mee, als een snaar die in resonantie werd gebracht. En het was zeer geruststellend want ik voelde dat deze trilling mij zorgvuldig geleidde en dat mijn geest kalm en helder werd. Elke vraag die toen in mij oprees werd op slag beantwoord. Er ontluikte een kennis, een weten, zo alomvattend, dat alles wat ik tot nu toe in mijn leven geleerd had bespottelijk werd. Zelfs op het gebied van psychologie, astrologie, kabbalisme en numerologie werd ik - ondanks de vele studies die ik in deze disciplines had doorlopen - een naïeve dwaas wanneer ik het beschouwde in het licht van deze onuitsprekelijke gave tot alzien en alweten. En terwijl de aandacht voor het stoffelijk hoopje dat mijn lichaam was, verslapte en daarmee de aandacht voor de wereld waar het zich in bevond, schoot ik vooruit met een reusachtige snelheid, ik zou zeggen met de snelheid van het licht door iets wat op een reusachtige tunnel leek… en aan het eind van die tunnel was licht.

Ik verbaas mij er nu nog over dat ik mijn vrouw en mijn dochtertje, die zoveel voor me betekenden, zo snel vergeten was. Maar dat kwam door dat licht. Het was intenser dan duizend zonnen bij elkaar en toch kon ik er gewoon in kijken. De aanwezigheid in het licht was zeer aangenaam; alsof ik erdoor werd gelouterd. Het scheen door mij heen en het nam mij in zich op, zodat ik er deel van werd en zélf kon stralen. Voorwaar, het licht was pure liefde, zoals niemand dit zich ooit op aarde zou kunnen voorstellen.
O, hoe zou ik ooit in gewone-mensen-woorden kunnen vertellen, hoe het is om in het licht te zijn... was het een gevoel van vrede? Van onvoorwaardelijke liefde, transcendentie? Het zijn schamele omschrijvingen, geschikt voor de vergankelijke wereld van de stof. Maar zij verbleken in de grenzeloze wereld van de niet-stof, die uitstijgt boven elk denkbaar voorstellingvermogen. Elke behoefte, elke wens werd instant vervuld zonder dat tijd nog een rol speelde. Alles wat ik wilde of verlangde, werd werkelijkheid. Ik kon mij verplaatsen met de snelheid van het licht en ik kon zien in alle denkbare richtingen. Ja zowaar, deze wereld was het gevolg van mijn eigen geesteskracht en ik creëerde en ik componeerde alsof ik nooit anders had gedaan, terwijl het licht mij er de kracht toe gaf.
Het licht communiceerde met mij zonder woorden. Ik begreep alles meteen. Het stelde mij gerust en beschermde mij. Het wilde mij iets laten zien: bij gebrek aan een betere omschrijving noem ik het een panoramische multidimensionale film van mijn leven. Maar ik was daar niet slechts een toeschouwer van… Ik beleefde alles opnieuw en bovendien voelde ik wat de mensen in mijn leven hadden gevoeld, alsof ik in vele lichamen tegelijk zat. Zo voelde ik zelf wat ik anderen had aangedaan. Alle liefde, alle pijn, al het goede en het kwade, dat ik bij mijn medemens veroorzaakt had, werd een onontkoombaar deel van mijn ervaring. En deze dingen waren niet in een causale volgorde gerangschikt, want tijd was een concept dat hier niet geldde; het was een niets ontziende tijdloze beschouwing, een projectie in extenso.
Ik vroeg aan het licht naar het doel van dit alles en het liet mij inzien dat ik mijn leven zelf had gecreëerd, om bepaalde dingen te leren, te evolueren. Ik zag nu in dat dit niet op elk gebied was gelukt, dat bepaalde lessen nooit tot mij waren doorgedrongen, ondanks hun voortdurend herhaalde principes. En ik leerde de zin van de harmonia praestabilita, de tevoren ingestelde harmonie.
Desondanks voelde ik dat ik bevoegd was mij te begeven naar ‘de stad van licht’, die in de verte naar mij lonkte. Ik voelde dat er mensen woonden die gelukkig waren. Sommigen stonden in groepjes bij elkaar. Anderen studeerden. Mijn broer en mijn ouders waren er ook. Ik voelde dat zij op mij wachtten. Maar ik besefte tevens dat dit alles inspeelde op verlangens die aan het aardse leven gebonden waren en dat het slechts een overgangsfase was, bedoeld om geleidelijk aan het stoffelijke, driedimensionale karakter van de wereld plaats te laten maken voor een steeds geestelijker bewustzijnstoestand.
Dit impiceerde dat het decor voldeed aan mijn eigen verlangens en wensen en dat ik het bij de gratie van mijn wil kon vervangen door een ander. Het licht, dat ik vanaf nu als het Wezen van het Licht zou beschouwen, glimlachte en bevestigde dit en hield mij drie keuzes voor. Deze waren:
1) Terugkeren naar mijn lichaam, dat hoewel ernstig gewond nog wel een tijdje mee kon. Een kans die niet iedereen gegeven was.
2) Doorgaan naar de Stad van het Licht, waar ik temidden van mijn dierbare familie en vrienden zou kunnen verblijven. In een onuitsprekelijke harmonie en rust, lerend en liefhebbend. Het Wezen van het Licht wist dat ik niet kon kiezen. Misschien daarom gaf hij mij een derde optie:
3) Een reis door mijn eigen geest, waar ik door zelf gecreëerde situaties zou ontdekken, welke van de eerste twee opties gekozen diende te worden. Ik koos voor deze laatste optie, de Ontdekkingsreis.

Op slag was er sprake van concrete beelden. Het Wezen van het Licht was veranderd in een oude man met spierwit haar. Hij droeg een zilverkleurig kleed, dat om de middel bijeen gehouden werd met een geel koord. Hij keek mij onbevangen aan en sprak op rustige toon: ‘Vandaag is het maandag.’
Meteen had ik mijn besef van tijd terug. Ik merkte nu hoe beperkend dat was. Ik voelde ook dat ik weer terug in mijn lichaam was, een zwaar vermoeid en toegetakeld lichaam dat om mij heen zat als een kleffe, koude jas. Ik huiverde. Ik hoorde de opgeluchte stemmen van de artsen en de verplegers rond mijn bed. Ik knipperde in het felle licht en zag twee metalen schijven in de handen van een der artsen. Ik wilde weten wat ze hadden gedaan maar ik moest rusten van ze.

Ik was bijzonder snel hersteld. Enkele weken later mocht ik al naar huis. Ik kon me niet alles even goed herinneren, maar ik schijn enige minuten klinisch dood te zijn geweest. De ervaring met het Wezen van het Licht had een ander mens van mij gemaakt. Ik had het idee dat ik nu wist wat belangrijk was in het leven. Het was bijna onvoorstelbaar dat ik nu in het vliegtuig zat op weg naar mijn vrouw en mijn dochtertje, op weg naar huis. Natuurlijk mocht ik naar huis. Met een onderscheiding op zak en een pas van defensie. Dat was handig; je hoefde de pas maar te laten zien en je kon overal doorlopen. Speciale bevoegdheid, stond erin. Ik ging eens lekker onderuit zitten en genoot van het uitzicht.
‘Iets drinken, meneer?’ Ik keek op en zag een vriendelijk glimlachende stewardess. Ik had best dorst.
‘Iets fris graag!’ De stewardess bleef wachten, alsof ze mij niet had gehoord.
‘Meneer?’ vroeg ze met meer nadruk dan voorheen. Ik zag nu dat ze het tegen de man naast mij had, die in slaap was gevallen. Zij wilde natuurlijk weten of hij ook iets nodig had.
‘Ik geloof dat deze meneer niet erg dorstig is,’ schertste ik, maar de stewardess was al verdwenen.
Ik heb mijn fris nooit gekregen. Ik wilde eerst nog klagen over de slechte service, maar meteen maakte de ‘nieuwe mens’ zich van mij meester. Het was druk. De stewardessen deden hun best om het iedereen naar de zin te maken. Mochten zij niet een keer iets vergeten? Natuurlijk mochten zij dat.
Enkele uren later landde het toestel op Schiphol te Nederland. Voor het eerst viel mij op, hoe mijn landgenoten zich hadden gespecialiseerd in het negeren van mensen. Maar ik was verheugd hier weer te zijn en ik hield van alle mensen. Ik had Jessica, mijn vrouw, geschreven dat ik in de namiddag thuis zou zijn. Het was sneller gegaan dan ik dacht, het was twaalf uur. Wat zou het heerlijk zijn haar na al die tijd weer te zien...
Zeer tegen mijn gewoonte in nam ik de bus. Ik vond het fijn om onder de mensen te zijn. Ik had zo met ze te doen. Ze waren zo met hun eigen onbeduidende zaken bezig, dat ze de schoonheid, de eenheid der dingen niet zagen. Ik nam mij voor om alles te doen om die mensen te helpen. Om hun te wijzen op hun werkelijke aard – voorwaar, ik moest mij bedwingen om vreemde mensen aan te spreken.

En voordat ik het wist opende ik met een bonzend hart het tuinhekje. Ik was achterom gelopen om Jessica te verrassen. Ik voelde me zeer opgewonden. Wat een prachtige tuin hadden we toch. Hoe beschrijf ik hoe ik popelde haar te omhelzen, te liefkozen, haar alles te vertellen. Haar nooit meer alleen te laten, haar en ons dochtertje te beschermen, lief te hebben. Hoezeer verlangde ik naar het voorlezen terwijl Kelly mij verbeterde, omdat ze het boek allang uit haar hoofd kende en slechts mijn aandacht, mijn toewijding verlangde. En hoe onbeschrijflijk traag sloop ik zachtjes uit haar kamertje, omdat ze in slaap was gevallen, om te bemerken dat Jessica al enige tijd tijd ontroerd in de deuropening had staan kijken...
Ik liep behoedzaam over de tegels die ik jaren geleden zelf zo zorgvuldig had gelegd. Ik bleef staan voor de deur. Ik had hem nooit afgeschilderd. De plamuur tekende zich scherp af tegen tegen de dof geworden grondverf. Plotseling ging hij open. Daar stond Jessica. Mooier dan ik mij had voorgesteld. Wat mooi, ze had het haar opgestoken. Haar frisse gezicht had een enigszins ernstige uitdrukking.
‘Jessica!’ riep ik uit en ik deed een stap naar voren om haar te kunnen omhelzen. Maar ze bleef onbeweeglijk en het was alsof ze dwars door me heen keek. Ze tuurde enige tijd afwezig naar het hekje en sloot toen krachtig de deur. Langzaam drong het tot mij door dat ik hier helemaal niet kon staan. Omdat de deur door mij heen zat...

© Copyright Amori

Ingezonden door

Amori

Geplaatst op

20-07-2017

Over dit verhaal

Een spirituele reis

Tags

Droom Hiernamaals Lucide Spiritueel Uittreding