de man in het witte pak

De man in het witte pak
© istvan koning

De sloot was ongeveer acht meter breed en sneed messcherp door het land alsof er een liniaal was gebruikt.
Aan weerszijden van deze sloot liep een even recht pad, dat geheel was bedekt door stug en stompig gras, dat slechts enkele malen per jaar werd gemaaid.
Het waren zogenaamde schouwpaden, die door het waterschap af en toe werden gebruikt om de taluds van de sloot te maaien.
De plaatselijke rattenvanger kwam er twee keer per jaar en haalde dan zijn
kostje op.
Beide paden liepen op het einde van de sloot uit op een smalle landweg, vloeiden daar als het ware samen.
Middels een grote duiker vervolgde de sloot nog even zijn kaarsrechte weg om daarna zich te splitsen in twee
armen, de ene naar links en de andere naar rechts.
Langs het landweggetje stonden aan beide zijden lange rijen jonge eikenbomen, terwijl aan de voorkanten van de beide armen rijkelijke bossages als dikke versiering het landschap tooiden.
Het rechter pad werd aan het einde, vlak voor de landweg, geblokkeerd door een houten balk, die door twee kettingen aan staande palen, omhoog werd gehouden.
Ik liep op het linkerpad in de richting van de landweg, die ongeveer vijfhonderd meter voor mij uit liep, als een streep door het land, hier en daar door de bossages onderbroken.
Vanachter de bossige rand van het parallellopende pad in de verte kwam hij tevoorschijn, een tengere man in een spierwit kostuum, waaronder een zwart T-shirt de witheid van het pak extra benadrukte.
Hij liep langzaam en sloeg het schouwpad in om te blijven staan voor de versperrende balk.
Hij tuurde in het rond, keek naar de zich samenballende luchten, stapte over de balk en ging er op zitten.
De benen stijf tegen elkaar en de handen op beide knieën, zo zat hij daar met zijn dikke roodbruine haardos.
Hij leek kleiner en breekbaarder dan hij was, omdat hij nog vrij ver van mij verwijderd was.
In de brede omgeving van het weideachtige landschap was verder geen mens te bekennen.
Toch vreemd zo’n man in zo’n bijzonder wit pak, die daar in alle eenzaamheid op die balk was gaan zitten, dacht ik.
Zijn beeld liet mij niet los en ik moest steeds naar hem kijken.
Zijn witte kostuum deed mij denken aan doktersjassen in ziekenhuizen, verpleegsters en lakens..
Hij keek recht voor zich uit, waarschijnlijk keek hij naar mij, want zoals ik hem in de verte zag zitten, evenzo zag hij mij aankomen.
Er groeide iets van spanning in dit gestaar naar elkaar.
Ik voelde hoe mijn nekhaartjes zich oprichtten.
Een lichte kippenvel rolde over mijn rug.

Toch bleef ik doorlopen vrijwel recht op hem af, slechts de sloot zou ons tenslotte uit elkaar houden.
Was het een honds gevoel van een rivaliserend mannetje, was het zo simpel dat we ons onbewust afvroegen of de een de ander moest verjagen.
Ik kende dit terrein op mijn duimpje. Ik kwam hier dikwijls en al heel veel jaren.
Deze witte heer echter had ik nog nooit gezien.
De meeste mensen uit de directe omgeving kende ik en zouden zich nooit zo hebben gekleed, waren ook nooit op die bealgde balk gaan zitten met een wit kostuum.
Zij zwoegden en ploegden en bevruchtten moeder aarde, die als beloning rijkelijk haar heerlijkheden gaf.
Bedenk wel dat de dichtstbijzijnde boerderij altijd nog zo'n slordige kilometer van deze plaats was verwijderd.
Het gras onder mijn voeten voelde aan als een dik vast tapijt, zonder enige oneffenheid. De benen leken als vanzelf te gaan.
Gemakkelijk had ik kunnen terugkeren op mijn schreden, maar iets deed mij voortgaan in de richting van de man.
Ik was er van overtuigd dat onze blikken als magneten aan elkaar vastgezogen waren en dat maakte me bang.
Wat was er met deze man aan de hand, waarom was hij hier, wat of wie zocht hij?
Was het iemand die op het platteland aan het herstellen was van een vreselijke ziekte?
Wellicht was hij op de vlucht voor het één of ander en meende in deze uithoek van het land zich goed te kunnen verschuilen.
Het kon natuurlijk ook gewoon een toerist zijn, die dit gebied tijdelijk tot het zijne had gemaakt en die genoot van het weidse uitzicht dat zich voor zijn blik had ontrold, toen hij achter de bosrand vandaan kwam.
Intussen naderde ik hem tot op ongeveer honderd meter en kón voor mijn gevoel niet meer terug.
Mijn benen gingen uit eigen beweging en luisterde niet meer naar opdrachten van mijzelf.
Steeds in hetzelfde tempo kwam ik dichter bij de witte man met het zwarte T-shirt.
Ik had geen inbreng meer op mijn lichaam, maar mijn geest zocht in hoog tempo naar een rationele verklaring voor mijn angst, die bezig was steeds grotere vormen aan te nemen.
Waar ben je nou bang voor, zei ik tegen mezelf, hij is kleiner dan jij en veel tengerder, lichamelijk ben jij veel sterker.
Dus wat kan je gebeuren.
Misschien wil hij wel gewoon een praatje maken en misschien groet hij je niet eens, zoals toeristen dat wel vaker niet doen.
Nog zo'n twintig meter.
Ik kon zijn ogen zien.
Zij hadden dezelfde roodbruinen kleur als zijn dichte wapperende haardos.
De kleur van brand, van zonsondergang in de zomer, de verdorde zonnebloemen van van Gogh.
Toen ik aan het einde van mijn weg op gelijke hoogte met hem kwam, stond hij langzaam op van de balk.
Het werd mij duidelijk dat het hem moeite kostte zich op te richtten.
Hij wreef langzaam de handen tegen elkaar en draaide zich naar mij toe.
Mijn lichaam richtte zich eveneens tot hem.
Ik knikte bij wijze van groet, maar ik zei niets.
Het kwam mij voor dat de stilte, die altijd op dit land aanwezig was, nog stiller was dan gewoonlijk.
Elk woord zou deze tedere stilte en vredige rust als een tuimelende kerstbal kapot maken.
Als vanzelf bleef ik staan, we keken nog steeds naar elkaar.
Beetje bij beetje voelde ik mijn angst wegzakken, als ik maar naar hem bleef kijken.
Zo stonden we daar enige tijd, geen idee hoe lang, maar we verloren het contact niet.
Toen deed hij enkele trage stappen in mijn richting, waardoor hij op het midden van de duiker kwam te staan, enkele meters van mij verwijderd.
Hij keek op zijn horloge.
Zijn handelingen waren traag alsof ze hem zeer deden.
Het leek op de pijnlijke bewegingen van een bejaarde reumapatiënt.
Dan zochten zijn ogen weer de mijne.
Zijn onderkaak zakte naar beneden, terwijl de mond gesloten bleef, waardoor zijn wangen naar binnen werden getrokken.
Ik hoorde hem zeggen: "Zo ben je daar eindelijk? Je bent laat."
Zijn lippen echter waren gesloten, de woorden leken welhaast uit zijn ogen te komen en via de mijne diep in mijn hoofd binnen te dringen.
Ik voelde mijn hoofd een knikje geven en ik slikte.
Doordat hij even zijn blik op zijn horloge had gericht en het contact met mij voor een klein moment was verbroken, kwam mijn angst in alle hevigheid als een golf van paniek terug.
Ik moest hier weg.
Gewoon gedag zeggen, omdraaien en terug lopen naar de verte veiligheid van het schouwpad.
Ik poogde de controle over mijn lijf te hervinden, maar vooralsnog kon ik mezelf niet in beweging zetten.
Met grote krachtsinspanning kon ik mijn trillende bovenlichaam enigszins van hem af te draaien.
Met alle geweld, die in mij zat probeerde ik mijn ogen te sluiten zodat ik niet langer aan de zijne werd vastgeklonken.
Ik voelde zweet over mijn rug naar beneden druppelen.
Tenslotte lukte het me ze dicht te krijgen en terstond voelde ik mijn lichaam reageren.
Bruusk draaide ik me om en riep wanhopig: "Man ga toch weg!"
Ik hoorde achter mij zijn stem zeggen: "Bent u niet meneer de Waal? Ik had een kwartier geleden met hem afgesproken om over de verkoop van dit perceel te spreken."
"Nee," hoorde ik mezelf zeggen, hoewel mijn knieën knikten en mijn stem schor klonk , "ik ben niet meneer de Waal."

© Copyright iakon

Ingezonden door

iakon

Geplaatst op

22-07-2015

Over dit verhaal

onbekend maakt onbemind. Angst komt voort uit je eigen denken.

Tags

Paranoïde?