De keizer

Achter de hoge muren van zijn Verboden Stad zetelt de keizer. De keizer van het rijk van het midden, hij spint zich in, in zijn met gouddraad geborduurde gewaden, als een Lucebert in zijn gedichten. Niets vermag hem te storen in zijn bewapende slaap, gepantserd ligt hij met scherpe pinnen naar alle kanten als getekend door de dichter en hij metamorfoseert daar langzaam .
Maar er sluipt een leger als wespen langs de grote Muur van zijn rijk naar het einde, ver in het dorre achterland.
Ver van zijn wereld waar de behaarde barbaren in hun hutten buigen voor de vliegengod, zal daar het parasietengevaar tot hem keren. De keizer wisselt zijn stoffen in tijdnood, geen slachtoffer te moeten worden van het ongerijmde geweld waar geen werk tegen gewassen is in zijn zwakheid nu en smelten zal als een door maden omwoeld lijk.
Duizend paardenhoeven ploffen zonder ooit te stoppen in de zandwoestijnen van het onland in de bergen van het westen. Uit norse koppen met lange snorren en diepe littekens loopt het speeksel om alle vrouwen van de wereld te berijden in bedden van mannenbloed.
Een zwak gerucht maar de keizer hoort het keren op de flanken van de laatste berg, de ongenaakbaar ver gedachten berg. De bloedrivier is doorgebroken en baant zich een bedding naar de gouden cocon, waarin de keizer rijpt. Omwille van zijn tijd jaagt hij zijn legers in het rode vuur dat alleen maar meer oplaait in de avondhemel alle dagen van het naderen. De landwind, steeds meer met as verduisterd, verwaait over hem naar de gouden zee in het oosten waar geen vluchten is.
Om niet te vallen tussen vuur en water. Ging het laatste leger, het einde wordt hem gemeld.
Spijzen worden gezonden en dranken om de naderende horde te stuiten. De mooiste vrouwen op de paden gevleid en meer gerechten, meer lessend vocht, meer weelderigheid, steeds meer, steeds overvloediger geofferd.
Tot ten slotte de tijdstrijd wordt gewonnen. Als de Heer van de horden voor de cocon staat, in zijn vervette overwinning, daar sterft met de angel in de borst van de nieuw uitgekomen Keizer, die opdroogt om gniffelend uit te vliegen.

Guido van Geel

Hovaardigheid.

Het vet, geriemd, vecht in de decadentie
als een zwaarbelaste zwarte neger
uit de druipende misantropen
barst een fel gekleurde bruidegom.

Verwatenheid

De reuzel zonder het suiker bedolven
vergeten met het oude brood
uit de glanzende zerken roepen de doden
de droge kruimels zijn verteerd.

© Copyright guido van geel

Ingezonden door

guido van geel

Geplaatst op

14-12-2014

Over dit verhaal

'Dan maar een muur', zei Hadrianus en kende geen Hoe Lang.

Tags

Deverbodenstad Dzjengiskhan Guidovangeel Lucebert.